Agrarische exploitatie: Rome en Indonesië

Agarische exploitatie in Nederlands-Indië (Universiteitsbibliotheek Leiden)

Wie helpt? Ik zit even met een vraag. Onlangs blogde ik over de Romeinse economie, die natuurlijk vooral agrarisch was. Ik heb niet uitgebreid stilgestaan bij een volgens mij redelijk belangrijk aspect, namelijk de interactie van productiewijzen. Een antieke boer zou het liefst alleen voor zichzelf produceren. De vakterm is dat hij streefde naar autarkie, wat je ooit zou hebben vertaald als “zelfgenoegzaamheid”, maar dat woord heeft een andere betekenis gekregen. In elk geval: de antieke boer was een peasant, zoals de overgrote meerderheid van de mensen die de afgelopen twaalfduizend jaar op deze planeet hebben rondgelopen.

Nu was er een vervelende bijkomstigheid: de overheid. Die eiste een deel van de opbrengst. Zolang dit in natura gebeurde, viel daarmee te leven. Maar de Romeinse overheid eiste belasting in klinkende zilveren munt. Die heeft een autarke boer niet, tenzij hij iets gaat verkopen. Anders gezegd: hij moet gaan produceren voor de markt.

Lees verder “Agrarische exploitatie: Rome en Indonesië”

De Romeinse economie

Libische boeren (Museum van Bani Walid)

Het handboek waarover ik elke week even schrijf, Een kennismaking met de oude wereld van De Blois en Van der Spek, is oorspronkelijk samengesteld in de jaren tachtig. In die tijd was economische geschiedenis in de mode. Begrijpelijk, want er zijn interessante vragen te stellen. Hoe kan het bijvoorbeeld zijn, zo vroeg de Italiaanse oudhistoricus Arnaldo Momigliano zich eens af, dat we zoveel verschijnselen verklaren vanuit handelscontacten, terwijl handel vrij marginaal was? De Blois en Van der Spek wijzen er terecht op dat 80-90% “van de bevolking betrokken was bij de productie, bewerking en verplaatsing van landbouwproducten”. (Het antwoord op Momigliano’s paradox is vermoedelijk dat oudhistorici hebben onderschat hoe mobiel de antieke bevolking was. Niet alleen kooplieden gingen op reis.)

Een andere vraag, actueel in de jaren tachtig: hoe modern of primitief was de antieke economie? Of, om die vraag te herformuleren: als de Griekse en Romeinse economie onderontwikkeld was, ten opzichte waarvan was ze dat dan? Nog anders gezegd: je kunt pas uitspraken doen over de antieke economie als je betekenisvol kunt vergelijken – en dan is de eerste vraag of de moderne economische theorie het daarvoor benodigde instrumentarium wel levert.

Lees verder “De Romeinse economie”

Italië in de tweede eeuw v.Chr.

Niet Italië maar Sicilië en Tunesië voedden Rome en dus moesten er graanpakhuizen komen, zoals de Porticus Aemilia uit 174 v.Chr.

Het grootste drama in de aan grote drama’s bepaald niet arme geschiedenis van het Romeinse Rijk staat bekend als de Romeinse Revolutie: de val van de republiek en het ontstaan van het keizerrijk. Dat het proces ook destijds belangrijk werd gevonden, blijkt uit de opbouw van het geschiedwerk van Appianus. Na twaalf boeken waarin hij Romes oorlogen per regio behandelt, volgen vijf boeken over de diverse burgeroorlogen, gevolgd door vier boeken waarin onder Augustus de interne rust terugkeert. Tot slot drie boeken over de succesvolle campagnes van de keizertijd. Appianus bouwt zijn verhaal zo op dat duidelijk wordt dat Romes ergste vijand Rome was.

In het handboek van De Blois en Van der Spek waarover ik op donderdag vaak blog, Een kennismaking met de oude wereld, zijn we inmiddels aanbeland bij de oorzaak van deze problemen. Althans, zoals moderne historici die zien. In de Oudheid ontwaarde men een moreel probleem: de generaals waren alleen belust op aanzien en invloed, de soldaten waren hebzuchtig, niemand was voldoende integer. Alleen Appianus herkent dat de oorzaken niet in de individuen maar in de structuren moeten worden gezocht. Van alle geschiedschrijvers uit de Oudheid is Appianus de enige die je een historicus mag noemen in onze zin van het woord: met zijn causaliteitsbegrip was hij zijn tijd een eeuw of zestien, zeventien vooruit.

Lees verder “Italië in de tweede eeuw v.Chr.”

Vragen rond de jaarwisseling (3)

Boeddha (Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel)

Stuur uw vragen maar in, schreef ik, en wie weet of ik ze beantwoorden kan rond oud en nieuw. Ik beantwoordde in het eerste stukje de eerste vier vragen en in het tweede stukje de vragen vijf tot en met tien. We gaan vandaag verder.

11. Vraag via de mail: Wanneer kozen de Romeinen ervoor om de Griekse godenwereld over te nemen en wat dreef hen daartoe?

Business as usual. Elk volk in de Oudheid nam de goden van de buren over. De Romeinen deelden goden met de Sabijnen (zoals Janus), met de Etrusken (zoals Minerva), met de Grieken (zoals Hercules). Vaak stelde men goden met bekende namen gelijk aan vreemde goden, zodat de Romeinse Jupiter dezelfde kon zijn als de Etruskische Tinia, de Griekse Zeus of de Babylonische Marduk. De Romeinse Liber Pater was dan weer gelijk aan de Griekse Dionysos, aan de Indische Vishnu en aan de joodse Jahweh. Ik noem dit voorbeeld omdat de Grieken de naam Liber Pater weer overnamen van de Romeinen en hun Dionysos zo gingen noemen. De vakterm voor de gelijkstellingen is syncretisme.

Lees verder “Vragen rond de jaarwisseling (3)”

De vallus, de Gallische maaimachine

Vallus (Landesmuseum, Trier)

Het bovenstaande reliëf uit de tweede of derde eeuw na Chr. is een beetje nep. Alleen het wiel middenin is namelijk echt. De rest is reconstructie. Die reconstructie is echter gebaseerd op een half dozijn soortgelijke reliëfs. We weten daardoor vrij zeker wat afgebeeld is geweest: een vallus, de Gallo-Romeinse maaimachine.

Opgegraven zijn ze nooit, maar Plinius de Oudere geeft ergens een beschrijving waardoor we begrijpen hoe het ding functioneerde. Van links duwen een man en een trekdier (dat beter duwdier zou kunnen heten) een bak naar voren met een scherpe rand, waar de man rechts de aren tegenaan duwt. Die worden als vanzelf afgesneden. Een latere auteur, Palladius, prijst de tijdwinst. Het duwdier kan overigens een os zijn of een ezel; allebei zijn weleens afgebeeld.

Lees verder “De vallus, de Gallische maaimachine”

Celtic Fields

Celtic Fields bij Wekerom (foto Jan van Uffelen)

De naam “Celtic Field” is een eeuw geleden bedacht door Britse archeologen en is eigenlijk een beetje misleidend. Het begrip suggereert immers dat deze akkers door de Kelten zouden zijn gebruikt. In feit zijn ze veel ouder en jonger: zo oud als de Vroege Bronstijd (ca. 1800 v.Chr.) en zo jong als de Vroege Middeleeuwen (ca. 650 na Chr.). Bovendien vinden we Celtic Fields bijna altijd buiten het gebied van de La Tène-cultuur: in België, Denemarken, Engeland, Duitsland, Nederland, Polen, en Zweden. Anders gezegd, in heel Noordwest-Europa maar zelden op een plek waar ze Keltisch spraken. Misschien is het halfvergeten Nederlandse woord “raatakker” beter.

Het gaat om kleine, vierkante of rechthoekige akkers. Een typisch voorbeeld meet ongeveer 35×35 meter, hoewel ze ook iets kleiner (30×30 meter) of iets groter (50×50 meter) kunnen zijn. De grootte doet vermoeden dat elke akker door één familie of misschien zelfs door één individu kon worden bewerkt.

Lees verder “Celtic Fields”

Romeinse landbouw

Een “vallus”, Gallische oogstmachine (Institut archéologique, Arlon)

Toen Umberto Eco het manuscript van De naam van de roos naar een uitgever bracht, zei die dat het een prachtboek was maar dat het begin te lang was. Het verhaal kwam te traag op gang. Eco schijnt te hebben gezegd dat hij wilde dat de lezer aan het ritme van de Middeleeuwen gewend raakte. Het lijkt me eerlijk gezegd wat overdreven dat je zo meer van een roman zou genieten. Maar toch. Het is ook niet helemáál onzinnig dat je, als je je bezighoudt met een onderwerp, een soort gevoel moet hebben voor het ritme, de natuur, de omgangsvormen, de vanzelfsprekendheden.

Boerderijstage

De ideale oudheidkundige heeft een tijdje op een boerderij gewerkt. Hij weet wat het is om door de dieren en de seizoenen een ritme opgelegd te krijgen. Hij herkent dat het onvermijdelijk is kuddes te verweiden – en wat dit betekent voor de verspreiding van informatie. Hij weet wat het betekent als de oogst mislukt en begrijpt dat je, om je risico’s te spreiden, het liefst velden gebruikt aan twee zijden van een heuvel. Hij begrijpt wat het is om, totdat je tot de aarde terugkeert, te moeten zweten voor het brood.

Lees verder “Romeinse landbouw”

Echt archeologie-nieuws

Ik mopper weleens dat het in de voorlichting over archeologie meer gaat over vondsten dan over archeologie. Zo’n vondst wordt dan opgehypet tot sensatie en vervolgens valt het tegen: er is géén graf van Alexander (of zelfs maar van een tijdgenoot) in Amfipolis, we zouden Israël inmiddels kunnen bezaaien met paleizen van koning David als elke claim waar was gebleken, het badhuis van Heerlen is niet Nederlands oudste gebouw en in Nijmegen herhalen ze negentiende-eeuwse ideeën. En die kamers in het graf van Toetanchamon, die vielen ook al tegen.

Dit is cruciaal. Sensationalisme dat niet wordt waargemaakt is alleen maar sensationalisme. Hierdoor haakt de voor elke wetenschap cruciale doelgroep af: de mensen die geïnteresseerd zijn. Als je die groep verliest, is er niemand die namens jou uitlegt waar je vak zinvol voor is. Dan gaat de staatssecretaris van Cultuur zich afvragen wat hij moet met musea vol opgegraven potten en pannen. Dan ontslaat de gemeente Cuijk zichzelf van zijn wettelijke verplichtingen. Als je je pas gaat uitleggen als de kritiek daar is, zal een sceptisch publiek je uitleg niet meer geloven (het backfire-effect). Wetenschapsvoorlichting moet en kan proactief zijn.

Lees verder “Echt archeologie-nieuws”

Zout en wijn

Zout, zoals het wordt gewonnen uit zeewater

Ik gebruik mijn blog even om een aan mij voorgelegd vraagje met u te bespreken. Die vraag gaat over een passage uit Cato’s De agricultura, een traktaat over de exploitatie van een boerderij. Het gaat om deze passage.

(24.1) Vinum Graecum hoc modo fieri oportet. Uvas Apicias percoctas bene legito. Ubi delegeris, in eius musti culleum aquae marinae veteris Q. II indito vel salis puri modium; eum in fiscella suspedito sinitoque cum musto distabescat.

Griekse wijn moet op de volgende manier gemaakt worden. Pluk met zorg volrijpe Apicische druiven. Wanneer je ze geplukt hebt, doe dan bij de most daarvan twee quadrantal oud zeewater of een schepel puur zout. Hang dat in een zakje erin en laat het oplossen in de most. (Vincent Hunink)

Lees verder “Zout en wijn”