Vragen rond de jaarwisseling (5)

Een van uw vragen leidde naar de schat in het Haarlemmermeer (Rijksmuseum van Oudheden, Leiden)

Stuur uw vragen maar in, schreef ik, en wie weet of ik ze beantwoorden kan rond oud en nieuw. Eerdere afleveringen hier, hier, hier en hier.

22. Vraag via de mail: Vaak stuit ik op de zin “Frisia non cantat”, en die wordt dan aan een Romein toegeschreven – Tacitus, meestal – maar ik kan die zin zelf nergens vinden. Is het een verzinsel van later datum?

Ja, dat is een verzinsel. De regel is inderdaad niet te vinden bij Tacitus, die wél de Friese Opstand noemt. De beschrijving daarvan eindigt met de opmerking dat sinds deze revolte de naam der Friese naam vermaard is.

Het Latijnse gezegde dat Friesland niet zou zingen, duikt op in de achttiende eeuw. Riemer Reinsma heeft het voor tijdschrift Onze Taal uitgezocht en zijn conclusies vindt u hier.

23. Vraag via de blog: Ik ben altijd geïnteresseerd in de volkeren buiten de steden/staten/rijken die we goed kennen en op welke manier zij ermee contact hadden. Ontdekkingsreizigers mogen ook altijd, zoals de Romeinen die de Nijl opvoeren.

Dit was voor mij een van de lastigere vragen. Maar over de Romeinen die de Nijl opvoeren en de Sudd bereikten, heb ik het weleens gehad: hier. Ik zal eens kijken hoe ik in de komende tijd meer ontdekkingsreizen kan behandelen.

Overigens: zie ook Pytheas en Maës Titianos, alsmede de Wierookroute, de Zijderoute en de handel over de Indische Oceaan. Aanstaande vrijdag zal ik bloggen over Hanno de Zeevaarder.

24. Vraag via de mail: Ik zou graag eens lezen hoe je aankijkt tegen de Romeinse instituties die economische transacties mogelijk maakten. Het vertrouwen dat nodig is om zo’n systeem te laten functioneren, de cheques of waardepapieren, de relaties waarop dit steunde etc. Waren er waardetransporten? Had het leger z’n soldij bij zich? Hoe keerde men pensioenen uit?

Nog een van de meer lastige vragen. Want feitelijk moet ik de Romeinse economie schetsen en dat gaat niet zomaar. Het probleem is dat de middeleeuwse monniken die de teksten aan ons doorgaven, economische documenten niet kopieerden. We hebben ze daardoor niet. Er zijn uit Egypte natuurlijk duizenden papyri bekend, maar die werpen weinig licht op de instituties in Italië.

Wat ik wel kan zeggen is dat er geen cheques en waardepapieren waren. Transacties waren doorgaans in baargeld en het aardige is dat in 1920 een schip met geld is opgegraven in de Haarlemmermeer. Ruim 12.500 munten! Zie het plaatje hierboven.

Soldaten kregen hun betalingen in klinkende munt. Daarvoor waren grote coupures nodig. Daarom sloeg de Romeinse overheid goudstukken. Pensioenen bestonden meestal uit land.

Over het vertrouwen in de instituties kan ik drie dingen zeggen. Eén, er waren begrafenisverenigingen. Mensen legden daar geld in voor hun uitvaart. Dat suggereert vertrouwen. Twee, toen Caracalla de denarius verving door de antoninianus, verdween het vertrouwen in het muntstelsel als sneeuw voor de zon. We weten dit omdat er talloze muntschatten zijn gevonden. Mensen begroeven hun goede geld in de hoop dat het ooit weer nuttig zou zijn. Het heeft niet zo mogen zijn. Drie, er zal wel meer te zeggen zijn maar ik zie geen blogbare conclusie.

25. Vraag via Whatsapp: Wat is het teken van Jona?

Deze vraag laat ik even liggen. Hier heb ik teveel woorden voor nodig. Ik denk dat het antwoord in februari zal komen maar de conclusie is: we weten het niet.

26. Vraag via de mail: In verband met de evangeliën: Matteüs, Marcus, enz. heetten vermoedelijk niet werkelijk zo. Als er al traceerbare auteurs geweest zijn, zijn hun echte namen dan bekend?

Nee. We hebben geen enkel idee. Ik kan er niet meer van maken. Alles wat we weten, moeten we afleiden uit de tekst. Over Lukas heb ik hier weleens geschreven, en over Matteüs daar.

[Wordt afgerond op 21 januari met de laatste vragen.]

Deel dit:

3 gedachtes over “Vragen rond de jaarwisseling (5)

  1. Lolke Stelwagen

    Vraag 23. Zie ook Pytheas. Ach ja, Pytheas. Die volgens anderen ultima Thule bezocht. Zijn eigen werk is niet overgeleverd. Maar de 40 dagen poolnacht die Procopius vermeld, kloppen in elk geval met de Lofoten. En die naam kan zelfs door een griek gegeven zijn. ‘lóa’-‘fóta’ , licht-licht in Oud Noors en Grieks. Noorderlicht of Pooldag?

Reacties zijn gesloten.