De berg van licht: Elagabal

Wijding aan Elagabal uit Augsburg; de man die deze inscriptie liet maken, Gaius Julius Avitus Alexianus, was de grootvader van keizer Heliogabalus.

Elagabal zal voor menigeen een bekende onbekende zijn. Dankzij romans als Louis Couperus’ De berg van licht kunt u hem kennen als oosterse godheid. Verder is hij niet heel bekend. En hij laat zich ook slecht kennen, al staat vast dat het voornaamste heiligdom was in de Syrische stad Emesa, het huidige Homs. De oudste vermelding is een Palmyreense stèle uit de eerste eeuw na Chr., die een Aramese naam weergeeft die “god van de berg” zou betekenen. De berg in kwestie zal wel de citadel van Emesa zijn geweest.

Omdat Emesa in de eerste eeuw na Chr. een Arabischsprekende stad was, mogen we aannemen dat een god met een Aramese naam ouder is dan de Arabische aanwezigheid. Lange tijd golden de Arabieren inderdaad als immigranten, maar de afgelopen kwart eeuw is door de bestudering van tienduizenden inscripties duidelijk geworden dat ze al in de Vroege IJzertijd leefden in Syrië en Jordanië. Evengoed moet de verering van Elagabal oeroud zijn. Berggoden waren in Anatolië en de Levant al sinds de Hittitische Bronstijd bekend. Men beeldde zulke godheden vaak af met adelaars – net als Elagabal in de Romeinse tijd.

Lees verder “De berg van licht: Elagabal”

De bloeitijd van Palmyra

Athena/Allat (Museum van Palmyra)

In de lente van 130 na Chr. brachten de Romeinse keizer Hadrianus en zijn echtgenote Sabina een bezoek aan Palmyra. Het was inmiddels een behoorlijke stad geworden. In het oosten lag de tempel van Ba’al, in het westen lag een monumentaal stadscentrum. Daarvandaan liep een brede weg naar het zuiden, langs een oude tempel van de oorlogsgodin Allat naar een hellenistische woonwijk.

Nog indrukwekkender dan deze weg was de “Colonnaded Street”, van oost naar west. Aan deze straat lagen een Senaatsgebouw, een marktplein (agora) en de tempel van Nabu. De Colonnaded Street was elf meter breed en werd geflankeerd door portieken van zeven meter diep. Op de kruising met de zuidelijke weg stond de Tetrapylon: vier torens, bestaand uit elk vier zuilen van roze graniet uit Egypte, met beelden erop. De Colonnaded Street zou nog worden verlengd naar het oosten, tot aan de tempel van Ba’al, waar de Palmyrenen, tegen de tijd van het bezoek van de keizer, een monumentale toegang aan het bouwen waren. In de tijd van Hadrianus stopte de monumentale hoofdstraat van Palmyra echter vlak voor het Senaatsgebouw.

Lees verder “De bloeitijd van Palmyra”

Romeins Palmyra

Een van de triades van Palmyra: Aglibol, Ba’al Šamem en Malekbel (meer; Louvre, Parijs).

In het vorige blogje zagen we dat Tadmor/Palmyra een belangrijke oase was tussen de Eufraat in het oosten en Damascus in het westen. Met de desintegratie van het Seleukidische Rijk, rond pakweg 140 v.Chr., begon de handelsroute door de woestijn aan belang te winnen.

Een mislukte plundering

Een eeuw later, in 41, was de stad welvarend genoeg om de Romeinse aandacht te trekken. De Grieks-Romeinse historicus Appianus schrijft:

Marcus Antonius stuurde een eenheid cavalerie naar Palmyra, dat niet ver van de Eufraat ligt, om de stad te plunderen. De aanleiding was een onbeduidende beschuldiging dat de inwoners, omdat ze zich op de grens tussen de Romeinen en de Parthen bevonden, vermeden hadden partij te kiezen. (Als kooplieden brengen ze de producten van India en Arabië vanuit Perzië en verkopen die op Romeins grondgebied.) In feite was het echter Antonius’ bedoeling zijn ruiters te verrijken. De Palmyrenen waren echter gewaarschuwd en brachten hun bezittingen naar de rivier, stelden zich op de oever op en bereidden zich erop voor iedereen neer te schieten die hen zou aanvallen. De Palmyrenen zijn namelijk ervaren boogschutters. De cavalerie vond dus niets in de stad, draaide zich om en keerde terug, met lege handen en zonder een vijand te hebben ontmoet.noot Appianus, Burgeroorlogen 5.9.

Lees verder “Romeins Palmyra”

Athena

Athena/Allat (Museum van Palmyra)

Marmer wordt in Syrië nergens gewonnen, dus de Poolse archeologen die het bovenstaande standbeeld van de godin Athena in 1975 opgroeven in de tempel van Allat in Palmyra, hadden de dag van hun leven. Het smetteloos witte marmer is “pentelisch” ofwel afkomstig uit dat gebergte tussen Athene en Marathon waar elke zomer bosbrand is.

Een goeie gok is dat dit beeld in Athene is vervaardigd, waar altijd beeldhouwersateliers zijn geweest. Bovendien is deze Athena een kopie van een van de allerberoemdste beeldhouwwerken uit de oude wereld: de Athena van Feidias, die ooit in het Parthenon was te zien. Dat beeld is gemaakt in de vijfde eeuw v.Chr., de kopie vermoedelijk in de tweede eeuw na Chr. Het is een topstuk.

Lees verder “Athena”

Allat, de vrouw van Allah

Allat (Museum van Aleppo)

Mijn reeks museumstukken heb ik altijd bedoeld om dingen te tonen die interessant zijn. Er moet een verhaaltje over te vertellen zijn. Als ze mooi zijn, is het meegenomen, maar het is niet mijn eerste opzet. Dit reliëf van de Arabische godin Allat is er een voorbeeld van. De ruwe zwarte steen (basalt uit de Hauran) is moeilijker tot verfijnde sculptuur om te zetten dan bijvoorbeeld marmer, maar de beeldhouwer heeft iets fraais gemaakt.

Allat  (اللات) betekent gewoon “godin”, zoals Allah gewoon “god” betekent. De gelijkenis van de twee namen suggereert dat we, zoals gebruikelijk in de Semitische wereld, te maken hebben met een normaal godenechtpaar, zoals Ba’al en zijn Astarte of JHWH en zijn Asjera. In de Koran wordt Allat genoemd met Al-’Uzza en Manat als een van de drie godinnen die in Mekka bij de Kaäba werden vereerd en die een steen des aanstoots vormden voor Mohammed. De cultus beperkte zich echter niet tot het Arabische Schiereiland: Herodotos kende “Alilat” en stelde haar op gezag van een Perzische zegsman gelijk aan de liefdesgodin Afrodite (Historiën 1.131.3).

Lees verder “Allat, de vrouw van Allah”