Om te beginnen hebben we een weide ofwel clunia. Het woord leeft voort in het Iers en enkele andere Keltische talen, en omdat er Griekse en Litouwse parallellen zijn, kunnen we nog wat verder naar terug en een heel oud woord *klopni reconstrueren, wat zoiets betekent als “bewaterd veld”. Plaatsen die naar Gallische weiden zijn vernoemd zijn het Franse Cluny en Clugnat, het Oostenrijkse Clunia, het Britse Clowne en Clunton en nog zo het een en ander van Spanje tot Hongarije.
Reconstructie van een Romeins dorp (Prehistorisch Dorp, Eindhoven)
Vorige week wandelde ik over de markt van Apeldoorn, waar sinds mijn jeugd werkelijk niets is veranderd. In een nostalgische opwelling kocht ik een brok balkenbrij. Ik had het de afgelopen vijfendertig jaar, toen ik in Amsterdam woonde, één keer klaargemaakt en het smaakte toen niet heel bijzonder. Dit keer was ik echter succesvoller bij het bakken van dit seizoensgerecht.
Ineens vroeg ik me af hoe het nu eigenlijk zat met al die seizoensgerechten. In onze tijd is vrijwel alles het hele jaar door te koop, maar dat is weleens anders geweest. Kortom, ik heb de seizoenscyclus eens uitgezocht. Hoe leefden Romeinse boeren in Nederland? Voor verbeteringen staan de commentaarsectie open.
Mijn verblijf in Friesland loopt ten einde. Ik had wat vaker op de fiets willen stappen om te genieten van het wijdse landschap, maar het is er niet zo vaak van gekomen als ik wilde. In plaats daarvan knalde ik op en neer naar Libanon, dus u hoort me niet klagen, maar de tocht van Harlingen langs het wad naar het Lauwersmeer moet nog even wachten.
Bovenstaande foto maakte ik in Foudgum, waar François HaverSchmidt (Piet Paaltjens) enige tijd predikant was en begon met het maken van het Oera Linda Boek. Ik noemde geveltekens als deze in gedachten altijd een “oelebord” maar ik schijn daarmee een woord te hebben verzonnen dat noch Nederlands (“uilenbord”) noch Fries (“ûleboerd”) is. In elk geval gaat het om het bewerkte uiteinde van een nok, met de rechtopstaande makelaar. Vaak zit er een gat onder, waardoor uilen een schuur konden binnenvliegen, vandaar de naam.
Een stuk bewerkte natuursteen in de crypte van de Sint-Servaasbasiliek in Maastricht.
Een stuk steen als hierboven, daar loop ik doorgaans aan voorbij zonder er veel acht op te slaan. Zeker als die steen ligt in de crypte van een kerk, in dit geval de Sint-Servaas in Maastricht, waar sculptuur ligt uit vroege bouwfasen van de kerk. Meestal zit middeleeuws beeldhouwwerk hoog in een portaal, in het timpaan boven de eigenlijke toegang, en kun je vooral genieten van de compositie als geheel, maar hier lag het op ooghoogte en kun je kijken naar het eigenlijke beeldhouwwerk.
Genoeg te zien dus om niet te letten op het blok grauwe, harde kalksteen, maar gelukkig was ik er met archeoloog Eric Wetzels, die afgelopen vrijdag enkele wetenschapsjournalisten rondleidde door zijn stad. Hij wees me op een interessant detail: de slijtsporen aan de rand hieronder. Dit is niet zomaar slijtage, die ontstaat als een steen door middel van wat stukken touw wordt versleept. Hier zijn lange tijd touwen doorheen gegaan, misschien wel eeuwenlang. Alleen zo slijt je er zulke diepe groeven in.
[Ik doe het zelf even wat rustiger aan en geef het woord aan mijn vader Ben Lendering, die vertelt wat hij als kind in de Tweede Wereldoorlog heeft meegemaakt. Het eerste deel is hier en een overzicht is daar.]
Voor kinderen uit de stad was het leven op de boerderij natuurlijk iets geweldigs. Wij stonden niet zo vroeg op als oom Jan en de knechten, want die waren om zeven uur ’s morgens de koeien al aan het melken. Als we dan zo om acht uur in de stal kwamen kijken, waren ze met twee man nog bezig. Ze zaten dan op een raar, klein krukje, een stukje paal waar een plankje op gespijkerd was, de melkemmer tussen de knieën. Ik vond het altijd heel spannend dat je door aan de uiers van de koe te trekken daar een straaltje melk uit kon laten komen. Melken was toen nog echt handwerk, melkmachines bestonden nog niet. Het melken van een koe duurde wel een kwartier en dat moest twee keer per dag gebeuren, ook op zondag. Je snapt dat daar iedere dag heel veel tijd mee heen ging.
Onder het melken mochten Wim en ik de koeien wel eens voeren, dan deden we hooi in de voerbak of gemalen bieten. We mochten die bieten zelf ook stuk snijden. Daarvoor was er een bietenmolen. Dat was een soort korf waar je de bieten in kon gooien. Onderin zaten messen die je met een zwengel aan de buitenkant van de korf kon ronddraaien. De stukjes biet vielen dan in een mand en die werden aan de koeien en kalveren gevoerd. Dat alles gebeurde in het schemerige licht van de deel en de stallen. Want de verlichting bestond uit stallantaarns, die op olie brandden.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.