Wie via een boek van Fik Meijer kennismaakt met de Oudheid, herkent misschien dat de auteur een karikatuur biedt van wat wetenschap is. Dat is een probleem. Hij kan zich namelijk ook presenteren als lid van de academische gemeenschap, waardoor (ten onrechte) de indruk ontstaat dat oudhistorici wetenschappelijk niet meekomen, wat er op zijn beurt toe leidt dat bona fide oudheidkundigen niet de aandacht krijgen die ze verdienen.
Meijers vorige boek, Jezus en de vijfde evangelist, illustreerde het mechanisme. Het bood Jezusmythicisten op een presenteerblaadje de argumenten om te concluderen dat de emeritus-hoogleraar, en dus de wetenschap waarin hij een leerstoel bekleedde, het spoor volkomen bijster is. Helemaal onterecht is die conclusie niet: vijfendertig jaar academisch wanbeleid trekken hun sporen. Desondanks is oude geschiedenis nog altijd een serieuze activiteit. Dat wil ik tonen aan de hand van Meijers Petrus. Leerling, leraar, mythe.
Het gaat me daarbij niet om Meijers o zo zichtbare slordigheden. Ook gaat het niet om het feit dat hij (zoals wel meer oudhistorici) het grote publiek denkt te kunnen informeren op een wijze die al een kwart eeuw verouderd is. Ik wil me in plaats daarvan concentreren op fouten die voortkomen uit het onvoldoende toepassen van de historische methoden. Daardoor is Petrus, net als Jezus en de vijfde evangelist, geen geschiedenisboek zoals je van een historicus verwacht maar in feite een boek met een christelijke agenda.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.