
[Tweede van drie stukjes over het Circus Maximus in Rome. Het eerste was hier.]
Het circus als tempel
De middenrail van het Circus Maximus, waar de vierspannen zevenmaal omheen moesten rijden was in de keizertijd ruim 335 meter lang. Op de keerpunten stonden beeldjes van zeven dolfijnen en zeven eieren, die tijdens de race zó werden verplaatst dat de jockeys konden zien hoeveel ronden ze nog hadden te gaan. Halverwege stond een door keizer Augustus uit Egypte geïmporteerde obelisk, die was gewijd aan de Zon en daarom voorzien van een gouden bol aan de top. Hij was vervaardigd voor farao Seti II en staat tegenwoordig op de Piazza del Popolo. Later zou keizer Constantius II er een tweede obelisk naast plaatsen, die nu staat bij de Sint-Jan van Lateranen. Gemaakt voor farao Toetmoses III is dit het oudste monument in Rome.
Verder waren op de middenrail tempeltjes ingericht, die worden beschreven door de christelijke auteur Tertullianus (ca. 160-ca. 220). Hij vond dit vermaak ongeschikt voor gelovigen, en om dat te beargumenteren, behandelde hij de nauwe relatie met de Romeinse godsdienst:
De spelen voor de Grote Moeder en voor Apollo, voor Ceres en Neptunus, voor de Latijnse Jupiter en voor Flora zijn er voor de gehele gemeenschap. De rest van de spelen, zoals die voor geboorte- en feestdagen in het vorstenhuis, dankdagen of stedelijke feesten, vinden eveneens hun oorsprong in het bijgeloof. Daaronder zijn voorstellingen die op grond van een testament worden gegeven om de herinnering levend te houden aan een privépersoon, een praktijk met zeer oude precedenten. Want vanaf het begin zijn de spelen verdeeld in twee soorten, namelijk gewijde festivals en lijkspelen, ofwel voor dode goden en dode mensen. (De spelen 6)
Het onderscheid tussen spelen ter ere van goden en overledenen bracht met zich mee dat er verschillende organisatoren waren. Lijkspelen konden door iedereen worden georganiseerd die vermogend genoeg was, terwijl de andere festivals vielen onder de verantwoordelijkheid van de staat, die daarvoor magistraten aanwees. Wie in de republiek carrière wilde maken, zorgde ervoor dat de door hem georganiseerde races nog lang zouden worden herinnerd. Dat betekende dat er flink privévermogen werd toegevoegd.

Een dag in het Circus Maximus
De voorstelling begon met een processie van standbeelden, zodat het publiek wist voor welke god of overledene de voorstelling werd gegeven. Daarop volgden offers en dan begonnen de races, waarvoor heel Rome uitliep. Na een verbouwing rond het jaar 100 na Chr. zouden 150.000 mensen hebben kunnen kijken naar de races: de helft van de volwassen stadsbevolking.
De bezoekers zorgden ervoor in alle vroegte aanwezig te zijn om niets te hoeven missen. Meestal zochten ze het gezelschap op van gelijkgezinden: de fans van de blauwe, witte, rode en groene teams zaten maar zelden in hetzelfde vak. Dat was maar goed ook, want de rivaliteit tussen deze teams was groot en niet zelden gingen supporters op de vuist. De geschiedschrijver Ammianus Marcellinus (ca. 330-ca. 395) beschouwde het enthousiasme waarmee de stedelijke bevolking zich overgaf aan het vermaak als een uiting van het zedenverval van zijn tijd:
Laten we het nu hebben over het vadsige en luie proletariaat. Daaronder zijn mensen die geen schoenen dragen maar de trotse dragers zijn van zulke eervolle namen als Graaier, Slenteraar, Halve ton, Serapisje, Krachtpatser, Lijmer, Opscheplepel, Worstje, Zwijntje, Pekelvis en wat dies meer zij. Ze wijden hun leven aan drank, dobbelen, bordeel en spelen. Hun tempel en huis en ontmoetingsplaats en het centrum van al hun hoop is het Circus Maximus. … Degenen die der dagen zat zijn en aan hun leeftijd grote invloed ontlenen, zweren om de haverklap bij hun witte haren en rimpels dat het land naar de bliksem zal gaan als in de komende race hun idool niet als eerste uit de startkooi komt of met zijn onfortuinlijke vierspan een te wijde bocht maakt om het keerpunt.
Het zedenverval is van dien aard dat ze zich op de langverwachte dag al voor de dageraad haasten naar het Circus alsof de race erom gaat de aanhangers van de concurrerende partijen te snel af te zijn. (Romeinse Geschiedenis 28.4.28-31)
In zijn genade heeft de goede God zijn dienaar Marcellinus tot zich geroepen voor het voetbal werd uitgevonden.
De pulvinar, de keizerlijke loge, staat op de Plastico in de westelijke helft van de tribune aan de kant Palatijn. Op basis van de Forma Urbis (fragment 8g, zie http://formaurbis.stanford.edu/carettoni/largeimg//17.jpg) wordt die nu meer richting Caelius gesitueerd. Met zes zuilen in de voorgevel was de loge ook iets bescheidener dan Gismondi zich verbeeldde.
Ik denk dat men in de Oudheid het ijshockey ook best had kunnen waarderen.
Ja, dat hebben ze natuurlijk gemist met hun klimaatoptimum.
Hooligans hadden ze in ieder geval.
De egyptische obelisk, die nu op de Piazza del Popolo in Rome staat en waar de farao op het piramidion als sfinx is afgebeeld, is gemaakt voor Sethi I, Bemind door Ptah (mr n pth), blijkens de cartouches en hiëroglyphische inschriften op drie zijden. De vierde zijde, de oostkant, is door zijn zoon, Ra-mses II, beschreven, die ook zijkolommen aanbracht op de drie andere zijden.
De tekst van de obelisk van Sethi I, Mer-en-Ptah, ook ‘Flaminian obelisk’ genaamd, is gepubliceerd door egyptoloog K.A. Kitchen in ‘Ramesside Inscriptions, volume I” 1975, te downloaden van internet (p. 118 nr 58).
Eerder publiceerde reeds E. A. Wallis Budge de hiëroglyphische teksten (met vertaling) in ‘Cleopatra’s needles and other egyptian obelisks’ 1926 en verwijst volledigheidshalve naar Orazio Marucchi: ‘Gli obelischi egiziani di Roma’ 1898 (op internet, p. 51-90; de bijbehorende pl. 3 en 4 ontbreken).
Een afbeelding van de obelisk is te vinden bij Joan Blaeu: https://a.co/d/d5XHCBU, met tamelijk duidelijke hiëroglyphen. Van links naar rechts is afgebeeld: de zuidkant, de oostkant, de westkant en de noordkant.
De obelisk komt, blijkens de tekst, uit Heliopolis.
Vanwege de leesrichting van de teksten en afbeeldingen (de godheid komt altijd de officiant, i.c. de pharao, tegemoet), ga ik ervan uit dat het de rechter obelisk is geweest van een paar voor een tempel, die op het Noorden of Noordoosten was gericht (nb. in het tempelcomplex van Heliopolis was de hoofdtempel op het oosten gericht).
Hoe de obelisk van Sethi I Mer-en-Ptah op de Piazza del Popolo is opgesteld is mij, van onscherpe foto’s op internet, niet duidelijk.
Een mooie reconstructietekening van het circus maximus met deze obelisk is te vinden via google onder:
atlas van loon, circus maximus.
Maar de hiëroglyphen op de daar weergegeven obelisk van Sethi I kloppen van geen kant en zijn w.s. ontleend aan de fantasie van Athanasius Kircher.
Farao Sethi Mery-en-Ptah (Sethi I) was een belangrijke farao. Hij bouwde de beroemde zuilenzaal van Karnak en versierde o.a. de noordelijke buitenmuur ervan met zijn veldtochten naar Israël en het Midden Oosten. Ook legde hij de meest luisterrijke hypogee aan in het Dal der Koningen, KV 17, waarvan 1 reliëf zich in Berlijn bevindt:
https://commons.m.wikimedia.org/wiki/File:Sethi_Ier_(Neues_Museum,_Berlin)_(11516298045).jpg
Èn hij liet een obelisk oprichten in het tempelcomplex van Heliopolis. Deze obelisk werd door de Romein Augustus geroofd en staat nu op de Piazza Popolo in Rome, hetgeen meteen de vraag opwerpt, waarom er onderscheid is tussen roofkunst vroeger en nu.
De obelisk op het Campus Martius bewijst door zijn hiëroglyphische inscripties dat hij van Sethi (I) Mer-en-Ptah was en niet van de latere, minder belangrijke farao, Sethi II, zoals abusievelijk vermeld in deze mooie serie over het hippodroom van Rome.
Herstel: Lees in plaats van ‘De obelisk op het Campus Martius’: De obelisk in het Circus Maximus
Reliëf Sethi I uit KV 17, Berlijn:
https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/b/b9/Sethi_Ier_%28Neues_Museum%2C_Berlin%29_%2811516298045%29.jpg
Interessant. Tijd voor een eigen blog?