Armeense volkscultuur

Dvin

Nog een nagekomen krabbel uit Armenië: de christenen daar brengen nog offers. Die antieke gewoonte is in westelijker kerken als heidens terzijde geschoven maar de Armeens-Apostolische Kerk heeft haar dus gehandhaafd. Iemand kan een gelofte doen – denk aan de genezing van een dierbare of zoiets – en kan, als het gebed is verhoord, uit dankbaarheid een schaap offeren. (Ik heb de dieren te koop aangeboden zien worden langs de weg naar Geghard.) Na het offer wordt het vlees verdeeld over zeven armlastige families.

Een priester zegent van tevoren het zout dat het offerdier in de mond krijgt gelegd. Ik heb voor dit gebruik verschillende verklaringen gehoord: het dier zou erdoor worden verdoofd, het dier zou erdoor worden afgeleid, zout is het symbool van het Verbond, zout is het symbool van vriendschap. Ik vermoed dat ze allemaal waar zijn. In religieuze aangelegenheden zijn de gebruiken er eerder dan de interpretaties.

Lees verder “Armeense volkscultuur”

Nubisch offerdier

Een bijna abstract beeldje van een offerdier

Omdat ik onverwacht de stad uit moet, en omdat de zetproef van mijn nieuwe boekje Wahibre-em-achet en andere Grieken er inmiddels is, vandaag even een heel kort stukje: een afbeelding van een ram, die zo meteen geofferd zal gaan worden. Om het slachten zo snel mogelijk te laten verlopen, hebben de offeraars de poten al gebonden.

Lees verder “Nubisch offerdier”

Hoezo monotheïsme (slot)

Munt van Bar Kochba (British Museum, Londen)

[Dit is het laatste stukje in een reeks waarin ik uitzoek hoe monotheïstisch de joden in de Oudheid waren. Het eerste is hier.]

Ik beschreef dat het moeilijk valt vol te houden dat de joden monotheïsten waren en hun buren polytheïsten. Joden én veel heidenen neigden ernaar slechts één godheid te vereren en daarnaast een reeks lagere hemelingen te erkennen. Wel is het zo dat de joden monotheïstischer waren dan hun tijdgenoten.

Het eigenlijke verschil tussen joden en niet-joden ligt vermoedelijk niet bij de erkenning van niet-joodse goden of de beperking van het goddelijke tot één Allerhoogste, maar in de vorm van de verering. Het gaat er daarbij niet om dat de joden geen cultusbeeld hadden, hoewel dit aspect vaak in onze bronnen wordt vermeld. Dat was echter onvoldoende uniek om onderscheidend te zijn: de Nabateeërs, de Feniciërs en de Grieken hadden allemaal goden die ze niet afbeeldden. Van de oppergoden van Babylonië en Egypte, die aan het begin van onze jaartelling nog steeds werden vereerd, werd expliciet gezegd dat ze niet af te beelden waren – wat de Babylonische en Egyptische kunstenaars er overigens niet van weerhield het toch te doen.

Lees verder “Hoezo monotheïsme (slot)”