
Ik blogde vorige week over de keizers van Rome in de eerst twee eeuwen van onze jaartelling. Het leek een bewogen geschiedenis. Of toch niet? De paradox van het keizerrijk is dat de vorst zoveel macht bezat dat de invulling van zijn rol betekenisloos was. Hij had veel verantwoordelijkheden en kon zich onmogelijk kwijten van alle taken. Zijn staf, de Kroonraad, een groeiend aantal functionarissen uit de senatoriële en ridderstand, legioencommandanten en ambtenaren deden het eigenlijke werk en vielen daarbij terug op beproefde routines. Hoe de vorst zelf zich van zijn taken kweet, was minder belangrijk. Terwijl Nero musiceerde, bloeide het rijk.
De bureaucratische routines waren zo sterk dat de vorsten geen ruimte hadden voor beleidsexperimenten, zoals de god Caligula en de autocratische Domitianus ondervonden. De Severi, die meer deden voor de lagere standen dan hun voorgangers, werden zwaar bekritiseerd door de Senaat – nog altijd hét centrum van bestuurlijke ervaring – en wellicht is hun grootste prestatie dat ze het desondanks veertig jaar uithielden.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.