
De vos en de raaf
Een vos zag op een dag een raaf
In het zoete land van Waas en Bavel
Hoog gezeten op een tak
Een sappig hapje in zijn snavelZijn vossentong likkebaarde tussen zijn kaken
Zijn pluimstaart zwaaide zwierend heen en weer
Het water liep hem uit de bek
De raaf keek spottend op hem neerHeer Raaf, sprak de vos met zachte stem
Mag ik u vragen wie u bent?
De raaf omklemde sprakeloos zijn buit
Hij keek wel wijzer uitBeste raaf, wat bracht u hier?
Uw vleugels zijn zo mooi en fier
Uw blik zo teder en voornaam
De raaf vertrok geen spierU, met uw wijs en alziend oog
Wijdverbreid dunkt mij uw faam
Ebbenhouten vogel, met uw glanzend zwarte toog
Vertel mij alstublieft uw naamDe raaf boog zich wat naar voren
Om de vos beter te kunnen horen
Hij sloeg zijn ogen neer
En dacht, dit en dit en dat nooit meerZolang u niets zegt, zei de vos, lijkt aangetoond
Dat u bang bent om te falen
Kwotnon, dacht de raaf
En zweeg in alle talenHet ga u goed, heer Raaf
Wij zijn nooit vrienden van elkaar geweest
Arme vos, dacht de raaf
Hij kreeg haast meelij met het beestIk moet nu gaan, zei de vos
En verdween fluks achter een heg
Dag dag, zei de raaf
En kraste naamloos weg
[Een gastbijdrage van Hans Koonings. Dank je wel Hans!]
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.