Het Parthische Rijk (4): Het einde

Hatra was omstreden tussen Rome en het Parthische Rijk

Ik schreef in het vorige blogje over het Parthische Rijk dat het met het Romeinse keizerrijk een compromisvrede had bereikt over Armenië. De koning van die bufferstad zou een Parthische prins zijn uit de Arsakidische dynastie, maar had de goedkeuring nodig van de Romeinse keizer. Er was echter niets geregeld voor de afzetting van een koning.

Trajanus’ oorlog

Toen de Parthische koning Osroes I gedwongen was een Armeense leider te onttronen, vormde dat voor de Romeinse keizer Trajanus de aanleiding tot een oorlog. In 114 viel hij het Parthische Rijk binnen, gesteund met een betere cavalerie dan de Romeinen ooit eerder hadden kunnen inzetten. De Parthen werden verslagen. De Romeinen annexeerden Armenië en in het volgende jaar marcheerde Trajanus naar het zuiden, waar hij de Parthen dwong het ene na het andere bolwerk te ontruimen. In 116 capituleerde Ktesifon en richtte Trajanus nieuwe provincies in met grandioze namen als Assyria en Babylonia. Dat bleek voorbarig.

Lees verder “Het Parthische Rijk (4): Het einde”

De geboorte van Caesarion

Caesarion (Museum Altemps, Rome)

Als ik u zeg dat het 29 sextilis was en toevoeg dat het was in het jaar waaraan Fufius Calenus en Vatinius enkele maanden later als consuls hun naam zouden geven, en als ik dat omreken naar 23 juni 47 v.Chr. op onze kalender, dan weet u dat u bent beland in een nieuwe aflevering van de reeks “Wat deed Julius Caesar vandaag 2069 jaar geleden?”

Nagenieten van de slag bij Zela. En dingen organiseren. De auteur van de Alexandrijnse Oorlog weet het volgende:

De dag na de slag vertrok hij zelf met lichtbewapende ruiters, het Zesde Legioen gaf hij order naar Italië te vertrekken om daar beloningen en onderscheidingen in ontvangst te nemen, de troepen van Deiotaros stuurde hij naar huis en twee legioenen liet hij met Marcus Caelius Vinicianus achter in Pontus. (Alexandrijnse Oorlog 78; vert. Hetty van Rooijen)

Lees verder “De geboorte van Caesarion”

De slag bij Zela (2)

Het slagveld bij Zela. Het kamp van Caesar was op de heuvel rechts.

In het vorige blogje beschreef ik hoe Julius Caesar zijn manschappen opdracht had gegeven stellingen te bouwen. Om te verhinderen dat die voltooid zouden worden, had zijn tegenstander, koning Farnakes II van Pontus, zijn leger tot een stormloop bevolen. Hieronder komt het verslag dat de auteur van de Alexandrijnse Oorlog, een ooggetuige, kort na de gebeurtenissen schreef.

De aanval

In een oogwenk riep Caesar zijn soldaten weg van hun werkzaamheden, beval ze de wapens op te nemen en stelde hij zijn slaglinie op. Onze mannen schrokken hevig van de drukte die daarbij plotseling ontstond. Nog voordat de rijen waren opgesteld brachten de zeiswagens van de koning de ongeordende soldaten in grote verwarring, maar ze werden snel onder een regen van projectielen bedolven.

Zeiswagens waren strijdwagens waarvan de assen waren verlengd met vlijmscherpe bladen. Oostelijke vorsten zetten deze wapens weleens in, maar een ervaren vijand was er meestal niet van onder de indruk. Alexander de Grote had er bij Gaugamela ook geen problemen mee gehad en Caesars mannen wisten ook wat ze te doen stond.

Lees verder “De slag bij Zela (2)”

De slag bij Zela (1)

Gem met portret van Caesar (Rijksmuseum van Oudheden, Leiden)

Het was de tweede van de maand sextilis. Een beruchte datum: het was de dag waarop Hannibal bij Cannae de Romeinen had verslagen. 2 sextilis gold als dies ater, een “zwarte dag” waarop niemand graag werk aannam. Als hogepriester van de Romeinse Republiek stond Julius Caesar echter boven zulke voortekens. En zo kon het gebeurend dat op 2 sextilis in het jaar waarin Fufius Calenus en Vatinius de Romeinse consuls waren, Caesar bij Zela slag leverde tegen Farnakes II van Pontus. Het was op onze kalender 21 mei 47 v.Chr. en dit is, zoals u al vermoedde, een nieuw blogje in de reeks “Wat deed Julius Caesar vandaag 2069 jaar geleden?”

Hij kwam, zag, overwon.

Hij was, met een omweg over Komana, bliksemsnel opgerukt vanuit Tarsos richting Pontus. Zijn leger bestond uit VI Ferrata en het leger waarmee Gnaeus Domitius Calvinus enkele maanden eerder vergeefs strijd had geleverd tegen Farnakes: het Zesendertigste Legioen, de troepen die Pontus niet hadden kunnen verdedigen en de inmiddels tot één legioen samengevoegde troepen van Deiotaros. Samen rond de 16.000 man, een betrekkelijk kleine strijdmacht. Hiermee bereikte Caesar de omgeving van Zela, het huidige Zile.

Lees verder “De slag bij Zela (1)”

De slag bij Nikopolis

Portret van een Romein, zeker niet Gnaeus Domitius Calvinus, maar wel uit het midden van de eerste eeuw v.Chr. (Kunsthistorisches Museum, Wenen)

Ik zou mijn stukje vandaag kunnen beginnen met de constatering dat het 28 december was in het jaar waarin Gaius Julius Caesar en Publius Servilius Isauricus consuls van Rome waren. En ik zou dat voor u kunnen omrekenen naar “onze” 13 november 48 v.Chr., waarna u zou concluderen weer te zijn beland in een blogje uit de reeks “Wat deed Julius Caesar vandaag 2069 jaar geleden?” Alleen, het gaat vandaag niet over Caesar, niet over de Tweede Burgeroorlog en niet over de Alexandrijnse Oorlog. Ik introduceer: de Pontische Oorlog.

Crisis in Anatolië

Pontus – de naam betekent zoiets als “Zeeland” – was een koninkrijk in het noorden van het huidige Turkije, langs de kust van de Zwarte Zee. Ook de Krim hoorde erbij. In de eerste helft van de eerste eeuw v.Chr. had koning Mithridates VI Eupator geprobeerd zijn macht te vergroten ten koste van de buurstaten, maar Romeinse generaals als Sulla, Lucullus en Pompeius hadden de oude grenzen hersteld en de plaatselijke vorsten gedegradeerd tot vazalvorsten. Na Mithridates’ dood was in de Krim zijn zoon Farnakes II aan de macht gekomen.

Lees verder “De slag bij Nikopolis”

Een militaire geschiedenis van Bar Kochba

Judea, zomer 132 na Chr.: de Joden komen in opstand tegen de Romeinen. Gouverneur Tineius Rufus verliest zijn greep op de situatie en pas drie jaar later is Rome de situatie opnieuw meester. Deze opstand, het onderwerp van Bar Kokhba van de Amerikaanse krijgshistoricus Lindsay Powell, is minstens zo belangrijk als de eerdere opstand van 66-70 na Chr., die echter veel bekender is omdat er meer bronnen over zijn.

Bar Kochba, zoals de opstandelingenleider zich noemde, betekent “sterrenkind”. Net als de Ster van Bethlehem verwijst deze nom de guerre naar Numeri 24.17, dat de opkomst van “een ster uit Israël” voorspelt. Die gold als symbool van de messias, de heerser uit het Huis van David die de zelfstandigheid van Israël zou herstellen en de heerschappij van minder legitieme vorsten zou beëindigen. De invloedrijke joodse leider Aqiba zag in Bar Kochba de vervulling van de voorspellingen.

Lees verder “Een militaire geschiedenis van Bar Kochba”

Bar Kochba, het sterrenkind (4)

Graf van Lollius Urbicus, een van de generaals die streed tegen Bar Kochba, in Tiddis (Algerije)

[Vierde deel van een verhaal over de Bar Kochba-opstand. Het eerste deel vond u hier.]

De keizer had besloten de beste generaal naar Judea te sturen en die kreeg ook de beste troepen. Om te beginnen was er het Tiende Legioen Fretensis, dat zijn basis had in Jeruzalem en na aanvankelijke verliezen werd versterkt met mariniers uit Italië. Uit het huidige Jordanië kwam het Zesde Ferrata. Het Tweeëntwintigste Deiotariana arriveerde vanuit Alexandrië en werd door de opstandelingen vernietigd (al kan het ook zijn gegaan om VIIII Hispana. Er werden versterkingen gezonden: het Tweede Traiana, dat eveneens in Alexandrië was gestationeerd. Verder waren er cohorten actief van III Cyrenaica, III Gallica en IIII Scythica; van zeventien eenheden hulptroepen zijn de namen bekend; en voor het eerst sinds de slag in het Teutoburger Woud werden in Italië weer jongemannen opgeroepen om dienst te doen. Cassius Dio schrijft:

Het risico van een regulier gevecht met de Romeinen durfden de Joden niet aan, maar ze bezetten de strategische plaatsen in het land en beveiligden die met muren en ondergrondse gangen, zodat ze schuilplaatsen zouden hebben als ze in het nauw kwamen, en ze onder de grond ongemerkt naar elkaar toe konden gaan. Hier en daar maakten ze van bovenaf openingen in de ondergrondse passages om licht en lucht binnen te laten. … Een rechtstreekse aanval op zijn tegenstanders vanuit één bepaald punt waagde Julius Severus niet, gezien hun numerieke overwicht en doodsverachting. Maar door hen groepje voor groepje aan te pakken … door ze uit te hongeren en in te sluiten, slaagde hij er langzaam maar zeker in hun verzet te breken, hen uit te putten en te vernietigen. Het staat in elk geval vast dat maar weinigen het overleefden. Vijftig van hun belangrijkste versterkingen en 985 van de bekendste dorpen werden met de grond gelijk gemaakt, en 580 000 mannen werden gedood bij bestormingen en gevechten. Het aantal doden ten gevolge van honger, ziekte en vuur was niet te tellen.

Lees verder “Bar Kochba, het sterrenkind (4)”