Een dag in Córdoba

Een Turdetanische dame (Archeologisch Museum van Córdoba)

Ik ben dus in Córdoba, een van de voornaamste steden in Romeins Andalusië. En Andalusië was weer een van de voornaamste provincies van het imperium. De regio stond vol olijfbomen, langs de Guadalquivir waren pottenbakkersovens, de groengele olie ging per schip richting Rome, waar de amforen belandden op een enorme schervenberg. De olie diende als brandstof voor lampjes, als zeep en als smaakmaker in het eten van de mensen. Andalusië moet 52.000.000 liter per jaar hebben geëxporteerd. De geleerde die het allemaal heeft onderzocht, was de op deze blog al eens genoemde Heinrich Dressel.

Antieke stad

Córdoba was ouder. De naam bevat het element qrt, “stad”, wat duidt op Karthaagse aanwezigheid, maar die is archeologisch niet geïdentificeerd. Ik hoorde vandaag een andere etymologie, namelijk dat de naam is afgeleid van Fenicische koteba, “olijfpers”. Ook heb ik gelezen dat achter het woord Cordoba de naam van de stam der Turdetaniërs schuilgaat. (Ik schreef al eens over deze Iberische stam.) Ten westen van de huidige stad is inderdaad een heuvelfort gevonden van de Turdetaniërs, die ook wel worden aangeduid als de Tartessiërs. Volgens mij is dat hetzelfde woord. Ik laat het voor wat het is.

Lees verder “Een dag in Córdoba”

Paulus, Gallio en Sostenes

Menora’s (Archeologisch museum van Korinthe)

Paulus zijnde Paulus, werkte hij zich ook in Korinthe in de nesten. Eerst probeerde hij de joden die daar naar de synagoge kwamen, ervan te overtuigen dat Jezus de messias was, maar de doelgroep was niet bepaald overtuigd. Daarom richtte Paulus zich tot de niet-joodse bewoners van Korinthe, die hij toesprak in het huis naast de synagoge. Dat was natuurlijk vragen om moeilijkheden. En jawel.

Paulus bij Gallio

De joden keerden zich gezamenlijk tegen Paulus en daagden hem voor het gerecht. Ze namen hem mee naar Gallio en zeiden: “Deze man haalt de mensen over om God te vereren op een wijze die in strijd is met de wet.” (Handelingen 18.13; NBV21)

Lees verder “Paulus, Gallio en Sostenes”

Brand in Alexandrië

Reconstructie van een antieke bibliotheek zoals die in Alexandrië (Museo nazionale della civiltà romana, Rome)

Als ik u zeg dat het 11 november was en daaraan toevoeg dat het was toen Julius Caesar en Servilius Isauricus consuls van Rome waren, en als ik dit omreken naar 28 september 48 v.Chr. op onze kalender, dan weet u dat u bent beland in een nieuwe aflevering van de reeks “Wat deed Julius Caesar vandaag 2069 jaar geleden?”

Vechten.

Scheepsbrand

Zoals we eergisteren zagen, had de Ptolemaïsche generaal Achillas de aanval gelast op het koninklijk paleis in Alexandrië, waar Caesar zich had verschanst, samen met de koninklijke familie. De bestorming had weinig opgeleverd maar in de haven, naast het paleis, lagen twee eskaders van samen tweeënzeventig schepen waarmee Caesar volledig viel af te sluiten van de buitenwereld. Een logisch gevechtsdoel.

Lees verder “Brand in Alexandrië”

Hoeveel Latijn is er nog?

Latijnse teksten zijn in Brepols’ Library of Latin Texts (klik=groot)

Latijn is oorspronkelijk de taal van de bewoners van Rome en het gebied eromheen, Latium. De oudste resten van het Latijn dateren uit de zevende en zesde eeuw v.Chr. Uit de derde eeuw v.Chr. hebben we al wat langere teksten, uit de eerste eeuw v.Chr. hebben we de teksten van Cicero, en uit dezelfde tijd of de eeuw erna de teksten van bijvoorbeeld Caesar, Vergilius, Horatius, Ovidius en Livius. Vanaf de tweede eeuw na Chr. komen de christelijke teksten, met als belangrijkste vertegenwoordiger Augustinus.

Langzamerhand ontwikkelen het geschreven Latijn en de gesproken talen zich uit elkaar, waardoor de Romaanse talen ontstaan. Vanaf ongeveer de zesde en zevende eeuw na Chr. is Latijn eigenlijk niemands moedertaal meer. Het bleef echter bestaan als het communicatiemiddel in Europa. Iedereen die lezen en schrijven geleerd had en iets mee te delen had, bleef dit in het Latijn doen. Pas eeuwen later zetten de volkstalen zich ook als schrifttalen door, maar Latijn blijft tot op de dag vandaag een taal, waarin mensen met elkaar communiceren. Een spannende vraag is, wanneer eigenlijk het meest in het Latijn geschreven werd.

Lees verder “Hoeveel Latijn is er nog?”

Do ut des

Gaius Julius Orios bedankt de hoogste god, die hem via een droom waarschuwde voor een groot gevaar (Archeologisch Museum, Thessaloniki)

Mijn eerste leraar Latijn zal ik nooit vergeten, want hij gaf me een 2 voor mijn eerste proefwerk. Niettemin of juist daarom: ik heb veel van hem geleerd. Inclusief dingen waarvan je denkt: waar haalde je dát nou vandaan? Bijvoorbeeld dat de Grieks-Romeinse godsdienst was gebaseerd op het principe van do ut des. Vertaald: ik geef opdat jij geeft. Anders gezegd: religie als ruilhandel. Ik offer wat aan deze of gene godheid, ik vraag d’r iets bij, en dan zorgt Venus of Silvanus of Mercurius wel voor de bezorging.

Mijn leraar was de enige niet die dit dacht. De Nederlandse Wikipedia vermeldt het zonder blikken, zonder blozen en zonder referentie. Alsof het zó algemeen bekend is dat het geen toelichting behoeft.

Terwijl je denkt: dat kan niet zomaar kloppen. Al was het maar omdat er niet één Romeinse godsdienst was. Er waren diverse religieuze praktijken en veel daarvan vallen niet onder opgemeld principe. Maar er wringt meer.

Lees verder “Do ut des”

Een pseudocitaat van Seneca

Seneca (Neues Museum, Berlijn)

Iemand is aangeklaagd en moet zich verantwoorden bij een tirannieke keizer. De aangeklaagde spreekt zichzelf moed in en jaagt de despoot vrees aan door erop te wijzen dat, wat het vonnis ook zij, het eindoordeel pas in de toekomst zal worden gegeven. Toekomstige generaties zullen bepalen hoe mensen over de keizer denken. “No matter how many men you kill, you can’t kill your successor.”

Was getekend: Seneca, senator, filosoof en slachtoffer van keizer Nero.

Ik citeerde het in het Engels, want deze regels lijken alleen te bestaan in die taal. U vindt ze als meme op het wereldwijde web. Ik ken het citaat ook uit David Mitchells roman Cloud Atlas. Maar waar schreef Seneca dat? Zou het in het Latijn niet nóg beter bekken dan in het Engels?

Lees verder “Een pseudocitaat van Seneca”

Romeinse landbouw

Een “vallus”, Gallische oogstmachine (Institut archéologique, Arlon)

Toen Umberto Eco het manuscript van De naam van de roos naar een uitgever bracht, zei die dat het een prachtboek was maar dat het begin te lang was. Het verhaal kwam te traag op gang. Eco schijnt te hebben gezegd dat hij wilde dat de lezer aan het ritme van de Middeleeuwen gewend raakte. Het lijkt me eerlijk gezegd wat overdreven dat je zo meer van een roman zou genieten. Maar toch. Het is ook niet helemáál onzinnig dat je, als je je bezighoudt met een onderwerp, een soort gevoel moet hebben voor het ritme, de natuur, de omgangsvormen, de vanzelfsprekendheden.

Boerderijstage

De ideale oudheidkundige heeft een tijdje op een boerderij gewerkt. Hij weet wat het is om door de dieren en de seizoenen een ritme opgelegd te krijgen. Hij herkent dat het onvermijdelijk is kuddes te verweiden – en wat dit betekent voor de verspreiding van informatie. Hij weet wat het betekent als de oogst mislukt en begrijpt dat je, om je risico’s te spreiden, het liefst velden gebruikt aan twee zijden van een heuvel. Hij begrijpt wat het is om, totdat je tot de aarde terugkeert, te moeten zweten voor het brood.

Lees verder “Romeinse landbouw”

Klassieke literatuur (4): toneel

Het theater van Dionysos in Athene, waar veel van de overgeleverde toneelstukken in première zijn gegaan.
Het theater van Dionysos in Athene, waar veel van het overgeleverde toneel in première is gegaan.

[Bij mijn mail zat een tijdje geleden de vraag welke klassieke teksten en vertalingen ik mensen zou aanraden. In deze onregelmatig verschijnende reeks zal ik een persoonlijk antwoord geven, waarbij leesplezier voorop staat. Wie zich er echt in wil verdiepen, kan het beste aan een universiteit bij een collegereeks. Voor de Latijnse literatuur is er Piet Gerbrandy’s Het feest van Saturnus. Voor de Griekse en christelijke literatuur is zo’n boek er niet. Vandaag behandel ik het toneel.]

De Grieken kenden twee soorten twee toneel: de tragedie en de komedie. De komedies zijn, om redenen die ik zo meteen zal uitleggen, wat vergeten geraakt, maar de tragedies worden nog volop gespeeld. Dat wil zeggen: enkele ervan, want de Rhesos van Euripides is onspeelbaar. Om die reden neemt men ook wel aan dat het stuk niet van die tragicus is: het is zo anders dan de rest van zijn stukken. Maar ja, wat weten we nu eigenlijk over Grieks toneel, als we het moeten doen met tweeëndertig tragedies en elf hele en zes halve komedies?

Lees verder “Klassieke literatuur (4): toneel”