
[Tweede deel van een artikel over de Chauken. Het eerste is hier.]
De eerste terpen en wierden zijn ontstaan in de vijfde eeuw v.Chr. Ze werden sindsdien steeds verder verhoogd en vergroot. Stond er aanvankelijk één boerderij, later konden er diverse huizen staan (zoals in Ezinge) of zelfs hele dorpen (bijvoorbeeld Feddersen Wierde). De vergroting was deels doordat de bewoners actief klei neerlegden, maar ook doordat allerlei soorten afval en mest bleven liggen. Dat verklaart waarom terpenaarde zou vruchtbaar is en men in de negentiende en vroege twintigste eeuw de kunstmatige woonheuvels ging afgraven.
Chauken en Romeinen
De eerste keer dat de Chauken in de geschiedenis opduiken, is als de Romeinse generaal Drusus ze onderwerpt. Volgens Cassius Dio, wiens verslag dateert uit de derde eeuw na Chr., gebeurde dit in 12 v.Chr.; Drusus’ tijdgenoot Titus Livius plaatst het een jaar later, maar dit deel van zijn geschiedwerk is alleen over in uittrekselvorm en niet per se betrouwbaar. Enkele jaren later, in 5 na Chr., dwong Drusus’ broer, generaal Tiberius (de latere keizer), de Chauken tot het betalen van een schatting. Velleius Paterculus was ooggetuige:
Grote goden, wat een boeken kan ik vullen met alles wat we de zomer daarop hebben verricht onder aanvoering van Tiberius Caesar! Gans Germanië door gewapende troepen doorkruist, volkeren overwonnen waarvan de namen haast nog onbekend waren, heronderwerping van de Chauken: al hun weerbare mannen, in die oneindige aantallen en met hun reusachtige lijven en zo veilig als ze zaten door de natuurlijke ligging van hun land, gaven hun wapens over en met leiders en al omringd door fonkelende scharen gewapende Romeinen wierpen zij zich op de grond voor de verhoging van onze generaal. (Romeinse geschiedenis 2.106; vert. Vincent Hunink)
Het is zeer waarschijnlijk dat de Chauken zich in 9 aansloten bij de Germaanse opstand die culmineerde in de slag in het Teutoburgerwoud. Het bewijs is wat rommelig, maar in 40/41 vond generaal Aulus Gabinius Secundus een van de verloren legioensadelaars terug bij de Chauken: een zeer sterke aanwijzing is dat ze inderdaad hadden deelgenomen aan de oorlog tegen de Romeinen. Evengoed bleven de Chauken onderworpen: Tacitus vermeldt een militaire eenheid in hun gebied tijdens de eerste regeringsjaren van Tiberius (Annalen 1.38). Dit was misschien te Bentumersiel, dicht bij de monding van de Eems, waar archeologen veel Romeinse voorwerpen hebben gevonden.

Piraten, rebellen en hulptroepen
Enkele jaren later, rond 47 na Chr., versloeg de Romeinse bevelhebber Corbulo een Cananefaat genaamd Gannascus, die een bende Chaukische piraten had aangevoerd (Tacitus, Annalen 11.18-19). Het was waarschijnlijk bij deze gelegenheid dat Plinius de Oudere hun “boten van uitgeholde boomstammen” zag (Natuurlijke historie 16.203). Een andere groep Chaukische piraten bedreigde in 173 de kust van het huidige Vlaanderen. Ze waren er in geslaagd over zee de Rijngrens te omzeilen maar werden verslagen door Didius Julianus, de latere keizer (Historia Augusta, Didius Julianus 1.7).
Tacitus vermeldt dat de Chauken de vijanden waren van de Ampsivarii (“Eemsbewoners”; Annalen 13.55) en weet dat ze deelnamen aan de Bataafse Opstand in 69-70 (Historiën 5.19). Een van hun strijdgroepen kon zonder militaire hulp worden overwonnen door de inwoners van Keulen (Historiën 4.79).
Andere Chauken dienden als hulptroepers bij het Romeinse leger. Ze staan enkele keren vermeld in Tacitus’ Annalen (1.60, 2.17, 2.24). Dat Tacitus niet iets verzint, staat wel vast. Archeologen hebben op de wierden en terpen veel Romeinse militaire voorwerpen gevonden, die duiden op een nauwe samenwerking tussen het Romeinse leger en de Chaukische en Friese bondgenoten.

Late Oudheid
In de derde eeuw na Chr. werden de Nederlandse kustgebieden steeds meer verlaten. Toen ze in de Late Oudheid opnieuw werden bevolkt, waren de kolonisten Saksen, afkomstig uit het oosten. De Nieuwe Geschiedenis 3.61 van de Byzantijnse auteur Zosimos bevat vermoedelijk een verwijzing naar Chauken die rond 360 met een Saksisch leger mee vechten, maar helemaal zeker is dit niet. Het veronderstelt dat de tekst een spelfout bevat (Καῦχοι in plaats van Κουάδοι). Ik ben niet overtuigd.

Een van de laatste verwijzingen naar de Chauken is in een toespraak van Claudianus ter ere van het consulaat van Stilicho in 400. De redenaar vermeldt hen als bewoners van de verre oever van de Rijn (§225). Dat kan een archaïsme zijn, een vermelding van een lang-vergeten stam, zoals in deze periode wel vaker gebeurde. Het kan echter ook een wél correcte verwijzing zijn, aangezien we misschien een nog latere vermelding hebben: het Angelsaksische epos Beowulf vermeldt de Hugas, wier leider Daeghrefn is gedood door een jonge Beowulf (Beowulf 2502, 2914).
Als dit correct is, hebben de Chauken van alle stammen uit de Lage Landen de langste geschiedenis: vanaf de dagen van Drusus tot de achtste eeuw.
Sorry, wat late reactie.
Fijne informatie weer over de Chauken. Echter, in de laatste zin:
‘Als dit correct is, hebben de Chauken ….. vanaf de dagen van Drusus tot de 8ste eeuw.’
Je doelt denk ik hier op Beowulf maar dat verhaal speelt in de 5e eeuw.