Etniciteit in de Romeinse Maasvallei

Wijding aan Vihansa (Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel)

Ik blogde gisteren over Al-‘Ula, de oase aan de rand van de antieke wereld. Ik vertelde dat oudheidkundigen het pluriforme karakter van de toenmalige samenleving reconstrueerden aan de hand van het gebruik van diverse talen. Ook de vereerde goden, afkomstig uit de hele regio van Syrië tot en met Jemen, vormden een aanwijzing. Wat geldt voor Saoedi-Arabië, geldt ook voor de andere uithoek van de oude wereld: de Lage Landen. Omdat volgende week in Leiden een expositie begint over de villa’s van Romeins Limburg, gaan we eens kijken in de Maasvallei.

Eerste constatering: na de genocidale campagne waarmee Julius Caesar de Eburonen had uitgeroeid, was het landschap betrekkelijk leeg. Er zullen heus wel wat mensen zijn geweest, maar pollenonderzoek toont dat akkers werden opgegeven en bossen terrein wonnen. Het voorbeeld dat ik ken is Jülich en hoe representatief dat is weet ik eigenlijk niet. Hoe dat ook zij: er was ruimte voor nieuwkomers. En die kwamen inderdaad.

Taal

Ze namen hun talen mee: Keltisch, Germaans en Latijn. Ik heb al eens geblogd over Amaka, wier naam Gallisch lijkt te zijn. (Ik schrijf “lijkt” omdat Xavier Delamarre de naam niet vermeldt in zijn woordenboek.) Je ziet de Gallische taal ook aan de plaatsnamen: Heerlen heette destijds Coriovallum, waaarover ik al eens vertelde dat het “legerplaats” betekent. Een persoonsnaam als Haldavvo is dan weer Germaans.

Uiteraard arriveerden ook mensen die Latijn spraken. Een grafsteen uit Coriovallum vermeldt een legionair van het Vijfde Legioen Alaudae, genaamd Marcus Julius, zoon van Marcus. Wellicht een immigrant uit noordelijk Italië.

De Latijnse plaatsnaam met de grappigste geschiedenis is Cadier en Keer, aan de weg van Maastricht naar Vaals. De naam is afgeleid van Calidarius, “warme baden”, wat suggereert dat er een Romeins badhuis is geweest. Calidarius was in de Late Oudheid een Latijnse enclave in een inmiddels gegermaniseerd gebied. De naam verbasterde tot Kadier, en die naam is blijven bestaan, maar tegelijk liet men in de spreektaal de /d/ vallen en ontstond de vorm Keer. Om een of andere reden is de eerste naam voor de noordelijke helft ingeburgerd geraakt en de tweede naam voor de zuidelijke helft, zodat het dorp zich nu aanduidt met twee versies van dezelfde, ooit Latijnse naam.

Goden

De godenwereld is al even pluriform. De godin Vihansa uit Tongeren draagt, zoals ik al eens aanstipte, een Germaanse naam (vermoedelijk wīga, “strijden” + ansu, “godheid”, dus “krijgsgodin”). Epona is dan weer Keltisch. Het haantje van Burchten waarover ik al eens schreef, is gewijd aan de godin Arcanua, die we het beste kennen uit Groot-Brittannië. En daarnaast is er natuurlijk het gangbare Romeinse pantheon: Jupiter, Mercurius, Kybele, Mars, Hercules, Fortuna, Juno, Diana, Sol, Apollo, Minerva, Isis, Victoria. Het standaardlijstje.

Hoewel?

Overigens is de vraag wat dit alles bewijst. De plaatsnamen gaan vaak inderdaad terug tot de vroegste vestiging. Een naam als “Coriovallum” zegt vermoedelijk wel iets over de vroegste bewoners, waarbij je de vraag kunt stellen of het gaat om Gallischsprekende legionairs van de Povlakte of bondgenoten uit het huidige Frankrijk, of dat de naam is bedacht door een Gallischsprekende bevolkingsgroep die bij een legerkamp woonde.

De persoonsnamen zeggen veel minder. De in Nederland populairste voornamen zijn momenteel Emma (Germaans), Julia (Latijn), Levi (Hebreeuws), Liam (Keltisch Germaans), Luca (Italiaans), Lucas (Latijn), Mila (Slavisch), Noah (Hebreeuws), Olivia (Latijn) en Sophie (Grieks). Toch zal niemand dit opvatten als aanwijzing voor migratie. (Mohammed en Fatima zouden dat wel zijn.) Het enige wat de Romeinse persoonsnamen in Romeins Limburg bewijzen is dat er ooit linguïstisch contact is geweest. Wat we willen weten, is welke talen men werkelijk sprak en schreef. Voor Al-‘Ula weten we dat beter dan voor Limburg.

Godennamen zeggen evenmin veel over de wijze waarop de bewoners zichzelf identificeerden. Iemand die het Romeinse burgerrecht al generaties in de familie had, kan geofferd hebben aan Vihansa. De godennamen bewijzen vooral de pluriformiteit van de Romeinse religie en het kan geen kwaad te benadrukken dat “oosterse” godinnen als Isis en Kybele behoorden tot de top-vijftien van populaire culten in de provincie Germania Inferior.

In een volgend blogje zal ik eens ingaan op het archeologische bewijs voor de identiteiten van de bewoners van de villa’s van de Maasvallei.

***

De expositie Romeinse villa’s in Limburg in het Rijksmuseum van Oudheden begint op 25 april.

Romeinse villa’s in Limburg

Detail van een muurschildering uit de villa bij Maasbracht (Limburgs Museum, Venlo)

Het is een gemeenplaats dat het Romeinse Rijk een agrarische wereld was. Je kunt als vuistregel nemen dat negen boeren het eten produceerden voor tien mensen. Als we optimistisch zijn, waren tijdens het Romeins Klimaatoptimum acht boeren genoeg. In een zó agrarische samenleving hebben ook degenen die nooit ploegden en nooit met een kudde op pad gingen, een vanzelfsprekende boerenmentaliteit. Een schatrijke Romeinse senator als Plinius de Jongere stelde groot belang in het verwerven van de juiste gronden en het aantrekken van de juiste pachters. Zelfs de aanleg van een siertuin had zijn aandacht. (Vincent Hunink verzamelde Plinius’ teksten over het landelijk leven in een boekje dat Mijn landhuizen heet. Ik schreef er al eens over.)

Wat is een villa?

Dit betrof dus de landhuizen van iemand aan de top van de maatschappelijke elite van het oude Italië. We noemen die landhuizen vaak villa’s, maar dat is een onhandige term. Het Latijnse woord heeft namelijk de betekenis van “exploitatie-eenheid” en slaat niet zelden op betrekkelijk kleine bedrijven. Bovendien denken wij, eentwintigste-eeuwers, bij een villa aan een rustiek gelegen buitenhuis of een bungalow met een grote tuin. In de Oudheid gaat het toch meer om plantages waar slaven en deelpachters hard werkten om voldoende te produceren. Naast het bedrijfsgedeelte, de pars rustica, was er een woongedeelte, de pars urbana, doorgaans simpel.

Lees verder “Romeinse villa’s in Limburg”

Faits divers (10)

In eerdere afleveringen van de onregelmatig verschijnende rubriek faits divers lukte het me nog weleens om verwante onderwerpen te presenteren, maar vandaag zijn de faits wel heel divers.

Paul Veyne

Eerste berichtje: een van mijn vaste correspondenten attendeerde me erop dat de Franse oudhistoricus Paul Veyne anderhalf jaar geleden is overleden. Dat was me ontgaan. Zijn belangrijkste werk, Le pain et le cirque (1976), ging over de wijze waarop rijke mensen in de Grieks-Romeinse wereld zich presenteerden als weldoeners. Zulk évergetisme diende niet om verkiezingen te winnen of macht te verwerven, want macht hadden die rijke mensen al. Het was ook geen liefdadigheid, want ze gaven niet aan de armen maar aan de burgers. Het ging erom de maatschappelijke positie te bestendigen en herinnerd te blijven worden.

Lees verder “Faits divers (10)”

Willem III vs Lodewijk XIV

Lodewijk XIV met achter hem Maastricht

Gelegen op een boogscheut van het spoorwegstation van Venlo is het Limburgs Museum vermoedelijk het makkelijkst bereikbare museum ter wereld, maar ik kom er desondanks te weinig. Jammer, want de archeologische collectie is interessant en er zijn mooie exposities. Zoals de huidige, “De Zonnekoning en Oranje”, over de Guerre de Hollande ofwel de Hollandse Oorlog ofwel het Rampjaar. De tentoonstelling duurt nog tot 7 januari, dus u hebt niet lang meer.

Rampjaar

Het verhaal is vaker verteld. In 1672 viel Lodewijk XIV, die Frankrijk wilde vergroten tot natuurlijk geachte grenzen, de Republiek aan. Dat ging niet zomaar, want tussen die twee landen lagen de Spaanse Nederlanden. Daardoorheen liep echter het prinsbisdom Luik, dat bestuurlijk was aangewezen op Lodewijks bondgenoot, het aartsbisdom Keulen. Door langs de Maas en door het prinsbisdom op te rukken, konden de Franse legers de Republiek bereiken zonder Spaanse belangen te schenden. Verder verbond Lodewijk zich met bisschop Bernhard von Galen van Münster (“Bommen Berend”) en de koning van Engeland. De Republiek was geïsoleerd. Met recht een rampjaar. In de Republiek werd, nadat de gebroeders De Witt waren gelyncht, prins Willem III benoemd tot stadhouder.

Lees verder “Willem III vs Lodewijk XIV”

De Dame van Simpelveld

De sarcofaag van de Dame van Simpelveld (© Rijksmuseum van Oudheden, Leiden)

De sarcofaag van de Dame van Simpelveld is een van de mooiste vondsten uit de Nederlandse archeologie. Gemaakt in de tweede helft van de tweede eeuw na Chr., is het een bijna uniek voorwerp. Terwijl men in destijds sarcofagen doorgaans decoreerde aan de buitenkant, heeft de steenwerker hier juist de binnenkant versierd. We zien het interieur van een mooi huis, inclusief de bewoonster. Een rijke vrouw, getuige de afgebeelde huisraad. En getuige het feit dat haar nabestaanden een sarcofaag als deze konden betalen. Uit het botmateriaal valt af te leiden dat ze tussen de vijfentwintig en veertig jaar oud is geworden.

Ik schrijf overigens “bijna uniek” omdat in het Gallo-Romeins Museum in Tongeren een enigszins vergelijkbaar buitenstebinnengekeerd graf is te zien. Daar was het echter geen beeldhouwer maar een schilder die de binnenkant versierde. Muurschilderingen in grafkamers kennen we natuurlijk wel en het kan zijn dat beschilderde graven als het Tongerse de artistieke tussenschakel zijn tussen zulke grafkamers en de Simpelveldse sarcofaag.

Lees verder “De Dame van Simpelveld”

Maria in Brunssum

Van Wim Kan schijnt de uitspraak te zijn dat je als cabaretier alleen datgene belachelijk kunt maken wat van zichzelf al een beetje belachelijk is. Misschien is dat wel waarom religie zo’n populair voorwerp is voor satire, want veel ervan valt natuurlijk met de beste wil van de wereld niet serieus te nemen. Je kunt een godsdienst vrij eenvoudig belachelijk maken door haar gewoon accuraat te beschrijven. Ongetrouwde mannen die rondlopen in jurken, bijvoorbeeld, en die dan een seksuele moraal voorschrijven aan gehuwde mensen.

Ik voor mij denk dat humor totaal vrij is. Je moet met alles de draak kunnen steken, want anders kun je het ook niet serieus nemen. Gregorius Nekschot – publiceert hij eigenlijk nog? – maakte cartoons waar ik nooit om heb kunnen lachen, maar hij had het recht ze te vervaardigen en behoorde niet door agenten van zijn bed te worden gelicht. Humor is vrij, maar toch zijn er onderwerpen waar ik geen grappen over zou maken, thema’s waar medelijden eerder op de plaats is. Zoals de Maria-verschijning, deze komkommertijd twintig jaar geleden, in het Limburgse Brunssum.

Lees verder “Maria in Brunssum”