III Gallica (2)

Soldaten van III Gallica eren keizer Caracalla (Nahr al-Kalb; meer)

[Tweede blogje over de geschiedenis van het Derde Legioen Gallica. Het eerste was hier.]

Armenië, Judea en Italië

Tijdens de regering van keizer Nero nam het Derde Legioen Gallica onder leiding van Corbulo deel aan de oorlogen in Armenië waarover ik al schreef. In 66 maakte een onderafdeling van III Gallica deel uit van het expeditieleger waarmee Gaius Cestius Gallus vergeefs probeerde de Joodse Opstand in de kiem te smoren. Vermoedelijk dienden de soldaten nog even onder Vespasianus, de door Nero gestuurde generaal die de regio moest pacificeren. Begin 68 werden ze echter overgeplaatst naar de Donau, waar III Gallica en VIII Augusta met succes de grens beveiligden tegen de Roxolani.

In het Vierkeizerjaar 69 steunde het aanvankelijk Otho, maar omdat de legers van Vitellius sneller op de Povlakte waren dan die van Otho, keerde het Donauleger onverrichterzake en gefrustreerd terug. Binnen enkele weken koos het partij voor de in opstand gekomen Vespasianus. Het rukte dus opnieuw op naar Italië.

De vlakte van Cremona

In de Tweede Slag bij Cremona was de rol van III Gallica beslissend – dankzij een misverstand. De soldaten vereerden vanouds de Syrische zonnegod Elagabal en hadden de gewoonte de opkomende zon met gejuich te begroeten. De soldaten van Vitellius legden dit uit als aanwijzing dat er versterkingen voor hun vijanden waren. Daarom sloegen ze op de vlucht en enkele uren later kon in Cremona een onverstoord plunderen een aanvang nemen.

Rhafaneia

Vespasianus beloonde III Gallica door het terug te sturen naar Syrië. Zoals alle legioenen bleef ook het Derde voortaan permanent op dezelfde locatie, namelijk Rhafaneia, ten noorden van Damascus. Een van de officieren in deze jaren was Plinius de Jongere, die verbaasd was over de slordige administratie. Een inscriptie vermeldt soldaten die een brug bouwden bij Antiochië.

In deze tijd stelden Romeinse generaals steeds vaker legers samen uit onderafdelingen van legioenen. We mogen aannemen dat manschappen van III Gallica deelnamen aan Domitianus’ acties op de Balkan. Dat ze deelnamen aan Trajanus’ oorlog in Dacië (106) staat vast, net als deelname aan zijn oorlog in Mesopotamië (116-117) en de oorlog tegen de joodse rebel Bar Kochba (132-136). Ook in 165 was het legioen actief in Mesopotamië. De satiricus Lucianus drijft de spot met een Romeinse geschiedschrijver die het Derde de Indus laat oversteken.

Grafschrift van centurio Marcus Annius van III Gallica (Aquincum; meer)

We lezen weinig over de oostelijke campagnes van Septimius Severus, hoewel III Gallica middenin de strijd moet zijn geweest. Een reeks inscripties documenteert wel legionairs in Messaâd, 300 kilometer ten zuiden van Algiers. Terug in Syrië herdachten deze mannen keizer Caracalla in een inscriptie aan de Nahr al-Kalb. In 217 namen ze deel aan diens Parthische oorlog. Na de dood van deze keizer (in 217) steunde het legioen zijn familielid Heliogabalus, de priester van Elagabal, en toen die zich, eenmaal keizer, onvoldoende dankbaar betoonde, kwam III Gallica in opstand. Dat leidde tot niets en Heliogabalus ontbond het legioen. De manschappen werden ondergebracht bij andere eenheden.

Herstel

Heliogabalus had het eeuwige leven niet. In 222 werd hij vermoord. Zijn opvolger Severus Alexander herstelde III Gallica. Hij had het nodig voor zijn oorlog tegen de Sassanidische Perzen, die in de tussentijd de Parthen hadden afgewisseld als sterkste mogendheid aan de Romeinse oostgrens. Het hoofdkwartier was nu in Danaba, aan de weg van Damascus naar Palmyra.

En dan worden de bronnen schaars. Er is een Romeins-Perzische oorlog bekend uit 244 waaraan het Derde zal hebben deelgenomen. De niet bijster betrouwbare Historia Augusta suggereert dat de latere keizer Valerianus in 251 dit legioen commandeerde tijdens de Gotische oorlog van Decius en dat Valerianus, eenmaal keizer, het bevel overdroeg aan de toekomstige keizer Aurelianus. Het is niet onmogelijk maar er is geen aanvullend bewijs. Nog mysterieuzer zijn de in 269 geslagen goudstukken die suggereren dat III Gallica in dat jaar diende in Gallië. Hoe het daar gekomen kan zijn, is onbegrijpelijk.

Tijdens de regering van Aurelianus (270-275) was het Derde Gallica opnieuw of nog altijd in Syrië. Het vormde een twee-eenheid met I Illyricorum, die in de vroege vierde eeuw diende in Syene, dus helemaal in het zuiden van Egypte. Daar houdt de informatie op. De lijst van Romeinse magistraten die bekendstaat als de Notitia Dignitatum kent de eenheid niet meer. Het is onduidelijk hoe het legioen is opgehouden te bestaan, maar als u nog eens een verhaal wil schrijven over een verdwenen legioen, een verloren veldteken, dan heeft u hier prachtige stof.

Deel dit:

5 gedachtes over “III Gallica (2)

    1. Het is nooit echt Gallisch geweest, behalve dat de eerste generatie rekruten kwam uit de Provence en van de Povlakte. Rekrutering was daarna vanuit alle geromaniseerde gebieden. Toen het legioen eenmaal in Syrië was, dienden er vooral Syriërs.

  1. “goudstukken die suggereren dat III Gallica in dat jaar diende in Gallië. Hoe het daar gekomen kan zijn, is onbegrijpelijk.”

    Waarom onbegrijpelijk? De meest logische verklaring is (zoals je al opmerkte), dat dit een onderafdeling was – vooral omdat het legioen later duidelijk nog in Syrië te vinden is.

    We zien ook al vanaf die tijd dat de grotere legioenseenheden langzaamaan opgedeeld gaan worden. Eerst in twee gelijke delen van c. 3000 man, later ook per cohort, maar ze houden (bijna) altijd de oorspronkelijke naam. Vooral vanaf het begin van de vierde eeuw wordt dat de norm, eenheden zijn dan tussen de 500 en 1000 manschappen sterk. Soms worden een kader uit een eenheid gehaald, die dan tot een nieuwe eenheid met dezelfde naam wordt uitgebreid (seniores vs. iuniores). Het Romeinse leger was een nieuwe fase ingegaan.

  2. Joost

    Wat me opvalt, is dat er over zo’n legioen als een samenhangend en soms handelend (“In het Vierkeizerjaar 69 steunde het”, “Binnen enkele weken koos het partij”) geheel wordt gesproken. Kun/wil je iets meer uitleggen over waarom zo’n redelijk willekeurig samengestelde groep mannen, die eeuwen en eeuwen bestond en daarmee naar mijn idee uiteindelijk alleen in naam een soort continuïteit bezat, toch als een zelfstandige factor van belang beschreven kan worden?

Reacties zijn gesloten.