De “komst van de Grieken”

Het oudste bewijs voor het Grieks: Lineair-B-tabletten zoals dit in het Museum van Heraklion.

Marcus Zuerius van Boxhorn (1612-1653) werd op z’n twintigste professor eloquentiae (hoogleraar Welsprekendheid) aan de Leidse universiteit. Maar die opmerkelijke prestatie valt in het niet bij wat z’n grootste verdienste zou worden: de conclusie dat

Griecken ende Duytschen aan de borsten van eene moeder gelegen, ende uit eene mondt leren spreecken hebben.

Met andere woorden: van Boxhorn zag in dat Grieks en Duits verwante talen waren. Ergens in hun stamboom hadden ze dus een gemeenschappelijke voorouder. Van Boxhorns hypothese is sindsdien slechts bevestigd. Grieks en Duits en nog honderden andere talen waaronder het Nederlands zijn inderdaad familie. We noemen al die talen “Indo-Europese” talen, en hun gemeenschappelijke voorouder “Proto-Indo-Europees”.

Lees verder “De “komst van de Grieken””

De Gallische boerderij

Een Gallische boerderij: reconstructie in de Archéosite, Aubechies.

Een tijdje geleden kocht ik het Dictionnaire de la langue gauloise van Xavier Delamarre en dat heb ik zowaar gelezen. Al eerder blogde ik over de manier van reconstructie, over zomaar wat woorden, over kledingstukken en enkele bekende plaatsnamen. Vandaag neem ik u mee naar een Gallische boerderij.

Om te beginnen hebben we een weide ofwel clunia. Het woord leeft voort in het Iers en enkele andere Keltische talen, en omdat er Griekse en Litouwse parallellen zijn, kunnen we nog wat verder naar terug en een heel oud woord *klopni reconstrueren, wat zoiets betekent als “bewaterd veld”. Plaatsen die naar Gallische weiden zijn vernoemd zijn het Franse Cluny en Clugnat, het Oostenrijkse Clunia, het Britse Clowne en Clunton en nog zo het een en ander van Spanje tot Hongarije.

Lees verder “De Gallische boerderij”

De taal van Troje (1)

Het steile Troje

Hé, dat is leuk: een artikel over de taal van de oude Trojanen. Nu zegt u: “Dat is toch onzin, de taal van een legendarisch volk, je vraagt toch ook niet naar de taal van de bewoners van Atlantis?”

Maar Troje is natuurlijk niet helemáál legendarisch. Uit Hethitische teksten weten we dat in het noordwesten van Anatolië, aan de Hellespont, een staat lag die in het Hethitisch Wiluša heette. Dat is het Griekse [W]Ilios. Misschien vindt u dat wat fantasierijk, maar

  • Het wegvallen van die /w/ is een van de best gedocumenteerde aspecten van het oudste Grieks.
  • Zowel de Hethitische lettergreep –ša als de Griekse uitgang –ios duiden op een plaatsnaam.

De woorden in de twee talen verwijzen evident naar dezelfde plek. Een aardig detail is dat ook de beschrijvingen overeenkomsten hebben: steile hellingen bijvoorbeeld en dezelfde oppergod, Apollo.

Lees verder “De taal van Troje (1)”

Kikkererwten (2)

Ik had u in het vorige stukje het oude Griekenland beloofd, dus dat komt nu. Want hoe zit het met het woordje erwt? En waar komt die rare w daarin eigenlijk vandaan? Dit wordt een ingewikkelde reis.

Proto-Germaanse erwten

Hij begint nog eenvoudig, want in de Middeleeuwen heet een erwt gewoon nog erwete, dus veel is er sindsdien niet veranderd. We kunnen zelfs een Proto-Germaanse vorm reconstrueren, waarvan erwete en ook de soortgelijke woorden in andere Germaanse talen zijn afgeleid: *arwai-t-. (Het sterretje betekent dat de vorm is gereconstrueerd, maar niet is overgeleverd.) De w van erwt zit er dus al heel lang in. Maar hoe verder?

Lees verder “Kikkererwten (2)”

Kikkererwten (1)

We aten kikkererwten, vandaag. Dat zou het vermelden nauwelijks waard zijn geweest, als het me niet op dit stukje had gebracht. Want ik wil het hebben over de etymologie van dat woord, die ons naar zowel Rome als het oude Griekenland brengt.

Kikkererwten

Is kikkererwt dan zo’n oud woord? Nee, helemaal niet. Het duikt in het Nederlands pas vrij recent voor het eerst op, namelijk toen ik eerstejaars klassieke taal- en letterkunde was (en nee, dat is nog niet de hierboven beloofde relatie met de klassieke Oudheid).

Lees verder “Kikkererwten (1)”

Corona en kraaienzang

Het coronavirus dankt zijn naam aan de krans (in het Latijn: corona) rond de virusdeeltjes. Die informatie heb ik van Wikipedia dus als het niet klopt verspreid ik hierbij fake news. Erg veel wijzer word je van die omschrijving trouwens ook niet, want waar is de krans dan van gemaakt? Maar dit wordt geen medisch of biologisch verhaal, want het gaat me nu alleen om dat Latijnse woordje corona. Dat betekende in de Oudheid inderdaad ‘krans’, de hoofdtooi die bijvoorbeeld priesters  bij het offeren droegen. Pas in het middeleeuws Latijn ging corona ‘kroon’ betekenen, en veel Europese talen hebben dat woord toen in die betekenis geleend.

Korônê

Maar we kunnen ook een stap terug in de tijd zetten. Want waar hadden de Romeinen hun corona vandaan? Die hadden het uit het Grieks, waar korônê al een oeroud woord was. Een enkele keer komt het daar ook voor in de betekenis ‘krans’, en in die betekenis hebben de Romeinen het woord dus overgenomen.

Lees verder “Corona en kraaienzang”

MoM | Archeologie en de Indo-Europese talen

In 1987 publiceerde de Britse archeoloog Colin Renfrew, de grondlegger van de cognitieve archeologie, het bovenstaande boek over de verspreiding van de Indo-Europese talen. Ik herinner het me nog goed; mijn docent Marten Stol, die ons tijdens een college eigenlijk iets spijkerschrifterigs had moeten vertellen, weidde breed uit waarom dit allemaal niet kon kloppen.

Taalverspreiding en archeologie

Het was dan ook niet gering wat Renfrew claimde. Eén: taalverspreiding is archeologisch te herkennen. Weliswaar kun je geluid niet opgraven, maar de mechanismen die leiden tot intensieve taalverandering, zijn zelf ook intensief. Ze laten sporen na in het bodemarchief. Als bijvoorbeeld een gemeenschap een nieuwe elite krijgt die een andere taal spreekt, moet je dat aan materiële artefacten herkennen. De Latijnsprekende elite die zich aan het begin van de jaartelling vestigde aan de Rijn, is herkenbaar aan militaire nederzettingen, steden en een hele batterij andere zaken.

Lees verder “MoM | Archeologie en de Indo-Europese talen”

Dood paard

Paardenskelet uit Gonur Deppe
Paardenskelet uit Gonur Deppe

Misschien wel de grootste ontdekking van de geesteswetenschappen:

  • eerst ontdekking van de Indo-Europese taalfamilie,
  • vervolgens het proces van reconstructie van deze oertaal,
  • daarna het leggen van een verband met de archeologische resten van de Yamnaya-cultuur (Yamna-cultuur, kurgan-cultuur, putgrafcultuur…) die tussen 3600 en 2300 v.Chr. heeft bestaan in Oekraïne/Zuid-Rusland
  • tot slot de bevestiging daarvan door het DNA-onderzoek.

Taalkundigen, historici, archeologen, DNA-onderzoekers: in de geesteswetenschappen bereik je vooral resultaat als je je niet beperkt tot kleine specialismen. De impact van de ontdekking is ondertussen immens: we zijn volken gaan definiëren aan de hand van taal, wat eigenlijk een heel rare innovatie is geweest, met vérstrekkende politieke gevolgen, zoals iedere Belg u kan uitleggen.

Op de achtergrond speelt dan nog een andere, even interessante kwestie: de verklaring waarom de Indo-Europese taalfamilie zich van Ierland tot India en van Spanje tot Siberië heeft kunnen verspreiden. Er zijn diverse factoren te noemen, zoals de genetische mutatie die een deel van het afweersysteem onklaar maakte, waardoor mensen met wat ik maar even “Indo-Europees DNA” zal noemen (u mag de benodigde slagen om de arm zelf invoegen) niet langer allergisch reageerden op melk van andere diersoorten. Normaal gesproken zou je ziek worden van koeien- of geitenmelk, maar Indo-Europeanen hebben daar minder last van en dat gaf ze in een koud klimaat een extra bron van voedingsstoffen. Een andere verklaring, mijns inziens belangrijker, is dat ze beschikten over paarden.

Lees verder “Dood paard”

De Indo-Europese migraties

Een stille getuige van de Indo-Europese migraties: de stele uit Nevsha (Archeologisch Museum van Varna)

Zoals ik gisteren vertelde, is de vraag waarom de Indo-Europese talen op elkaar lijken, in een kwaad licht komen staan doordat de nationaalsocialisten zich meester maakten van de hypothese dat de veronderstelde Urheimat, waar de Indo-Europeanen hadden gewoond voor ze naar alle windstreken waren gemigreerd, had gelegen op de Noordduitse Laagvlakte. In de nationaalsocialistische interpretatie waren de oerbewoners van dat gebied (de “Ariërs”) autochtoon, onvermengd met migranten die bij hen waren komen wonen, raszuiver en daardoor in allerlei opzichten briljant.

Er was een tweede reden waarom het onderzoek stokte. Weliswaar betwijfelde niemand dat de Indo-Europese talen op elkaar leken doordat ze afstamden van één oertaal, maar men had domweg onvoldoende gegevens om daarover werkelijk uitspraken te doen. Zoals we zagen, probeerde men eerst aan de hand van de gedeelde woordenschat enkele aspecten van het thuisland te reconstrueren – er waren bepaalde dieren en gewassen geweest, men had de ploeg gekend en men had er met karren gereden – en was zo’n reconstructie in principe archeologisch toetsbaar.

Lees verder “De Indo-Europese migraties”

NWA: Migratie

Stele uit Nevsha (Archeologisch Museum van Varna)
Stele uit Nevsha (Archeologisch Museum van Varna). Het gebruik om dit soort steles op te richten werd door de voorouders van de Italische en Keltische volken vanuit Oekraine naar zuidelijk Europa meegenomen. Daardoor vormen zulke steles een aanwijzing voor migratie.

De komende tijd presenteer ik hier op onregelmatige momenten een reeks over de vragen van de Nationale Wetenschapsagenda (hierna: NWA). Ik zeg erbij dat ik het over die vragen zal hebben, want de antwoorden ken ik niet. Het zijn niet zonder reden vragen aan de wetenschap. Ze gaan over de fronten van onze kennis, over datgene wat vooraf gaat aan de publieksstukjes die ik doorgaans schrijf. Ik kan er echter wel iets over vertellen.

Ik ben niet de enige die de vragenlijst langs gaat. Klaas Pieter Hart deed het met wiskunde (daar) en Marc van Oostendorp heeft inmiddels de vragen behandeld die over taalkunde gaan (hier).

Lees verder “NWA: Migratie”