Je zou de talen die in Europa worden gesproken in groepen kunnen verdelen, realiseerde de Leidse hoogleraar Joseph Scaliger (1540-1609) zich. Groepen van talen die op elkaar lijken. Neem bijvoorbeeld het woordje ‘god’. In het Duits luidt dat Gott, in het Engels god, in het Noors gud: groep 1. Maar het Franse woordje dieu lijkt daar in de verste verte niet op, evenmin als het Spaanse dios, het Portugese deus en het Italiaanse dio: samen vormen die groep 2. In Rusland daarentegen noemen ze het opperwezen bog, in Slowakije boh, in Polen bóg: groep 3. En wat houden we dan over? Natuurlijk het Griekse theós, een buitenbeentje dat in zijn eentje groep 4 vormt.
Het inzicht dat sommige (groepen) Europese talen meer op elkaar lijken dan andere, maar dat ze onderling weer meer op elkaar lijken dan op het Hebreeuws, Arabisch en Aramees, roept wel meteen de vraag op: wat is de verklaring daarvoor?
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.