Het verhaal van de Gordiaans Knoop is wereldberoemd. Toen de Macedonische koning Alexander de Grote een knoop niet kon ontwarren, hakte hij die maar door. Maar ook al is de anekdote spreekwoordelijk geworden, we hebben geen idee wat er op het spel stond.
Situatie
De situatie kennen we. Alexander was met in het voorjaar van 334 v.Chr. een leger van ruim 40.000 man de Hellespont overgestoken en had daar een inderhaast samengesteld Perzisch leger verslagen. Hij had tijd verloren tijdens de belegering van Halikarnassos en was daarna het binnenland van het huidige Turkije binnengetrokken. In Gordion, ooit de hoofdstad van Frygië, bracht hij de winter door. Zolang hij niet wist hoe de Perzen zouden reageren op zijn inval, kon hij weinig anders doen wachten. Enerzijds was een Perzische vloot actief in de Egeïsche wateren, die de Macedonische aanvoerlijn kon afsnijden; anderzijds verzamelde de pas aangetreden Perzische koning Darius III een leger, ergens in het oosten. Alexander wist niet wat het voornaamste strijdtoneel zou zijn.
De stèle van Lemnos (Nationaal Archeologisch Museum, Athene)
[Tweede deel van een stuk over de taal van de Trojanen. Het eerste deel was hier. Daarin legde ik uit dat er sterke aanwijzingen waren dat ten zuiden en ten oosten van Troje een Luwische taal werd gesproken, wat het aannemelijk maakt dat dit ook in Troje het geval was.]
Etruskisch?
Maar er is nog een optie: Etruskisch. Er is een oeroude (bij Herodotos gedocumenteerde) traditie dat in lang vervlogen tijden, toen de Lydiërs nog Meiones heetten, er hongersnood was en een deel van de mensen weg zeilde naar het westen om daar verder te leven als de Tyrsenoi ofwel Etrusken. De thuisblijvers zouden zich Lydiërs zijn gaan noemen.
Hé, dat is leuk: een artikel over de taal van de oude Trojanen. Nu zegt u: “Dat is toch onzin, de taal van een legendarisch volk, je vraagt toch ook niet naar de taal van de bewoners van Atlantis?”
Maar Troje is natuurlijk niet helemáál legendarisch. Uit Hethitische teksten weten we dat in het noordwesten van Anatolië, aan de Hellespont, een staat lag die in het Hethitisch Wiluša heette. Dat is het Griekse [W]Ilios. Misschien vindt u dat wat fantasierijk, maar
Het wegvallen van die /w/ is een van de best gedocumenteerde aspecten van het oudste Grieks.
Zowel de Hethitische lettergreep –ša als de Griekse uitgang –ios duiden op een plaatsnaam.
De woorden in de twee talen verwijzen evident naar dezelfde plek. Een aardig detail is dat ook de beschrijvingen overeenkomsten hebben: steile hellingen bijvoorbeeld en dezelfde oppergod, Apollo.
In de stukken die ik tot nu toe wijdde aan de Zeevolken vatte ik samen hoe De Blois en Van der Spek in Een kennismaking met de oude wereld uitleggen wat er aan de hand was. Ze doen dat met alle voorzichtigheid die het onderwerp vereist, want veel is onduidelijk. Wat echter inmiddels wél zeker is, is dat er een klimaatverandering is geweest die het maatschappelijke aanpassingsvermogen te boven ging. Ik keek naar het bewijsmateriaal en wees erop dat dit viel te presenteren als een consistent verhaal: zo rond 1200 v.Chr. was er een klimaatomslag; volken uit het Griekse gebied raakten op drift; er was een noordwest-zuidoost-beweging van Zeevolken; steden werden geplunderd; het Hethitische Rijk ging ten onder; de vraag naar tin nam af; de interregionale handelsnetwerken stortten in; men schakelde over op ijzer. We zouden de migratie van de Frygiërs vanaf het zuidelijke Balkanschiereiland naar Anatolië nog kunnen toevoegen.
Complicaties
Het is mogelijk het bewijsmateriaal zo te presenteren, maar er zijn complicaties. De voorgaande alinea past mooi in een negentiende-eeuws frame dat beschavingen à la het West-Romeinse Rijk ten onder gingen door migraties. Dat was destijds een populaire analyse – om niet te zeggen: een koloniaal angstbeeld – maar het is voor de transitie van Oudheid naar Middeleeuwen achterhaald. Op drift geraakte stammen assimileerden en de veranderingen in het Mediterrane wereldrijk hadden vooral te maken met het feit dat het al van binnenuit verzwakt was. Iets dergelijks kan natuurlijk ook spelen bij de Zeevolken: die werden gevaarlijk doordat de oosterse grootmachten al verzwakt waren, waarbij de klimaatomslag die de Zeevolken het ruime sop deed kiezen, slechts één factor was. Moeten we niet zoeken naar andere factoren?
[Dit is het vierde deel van een reeks over de Brons- en IJzertijd van Turkije; het eerste deel is hier.]
De ontruiming van de Hethitische hoofdstad Hattusa was een teken des tijds. De oude netwerken waarmee tin en koper waren geruild (de bestanddelen van brons), vielen uiteen. Wat restte was het goedkopere ijzer, dat overal te vinden is. Kleine én ooit grote staten schakelden erop over, en dat had een democratiserend effect: de supermachten van weleer hadden geen strategische voordelen meer. Tegelijk en samenhangend met de instorting van de grote Bronstijdrijken en de opkomst van de IJzertijdrijkjes, waren er migraties, die meestal worden aangeduid als de “Zeevolkeren”: in Anatolië breidden de noordelijke nomaden hun invloed uit naar het zuiden, in het zuiden van de Anatolische hoogvlakte lag het koninkrijkje Muski, vanuit het zuidoosten kwamen de Arameeërs, en vanuit het noordwesten trokken de Frygiërs het gebied binnen.
Moderne kopie van een van de Neo-Hethitische orthostaten in Arslantepe
Van deze laatsten was de hoofdstad Gordion, die tot op de huidige dag wordt gedomineerd door talloze grote grafheuvels. In een ervan ligt, naar men wel beweert, de legendarische koning Midas begraven. We beklommen de citadel, waar eeuwen later Alexander de Grote de beroemde “gordiaanse knoop” zou doorhakken. De Frygiërs lieten ook hun sporen na in Ankara en Hattusa, waar mooie standbeelden zijn gevonden van de moedergodin (meer…), en in Alacahöyük. Er is wel geopperd dat het zojuist genoemde koninkrijk Muski identiek is aan Frygië, maar volgens mij is dat topografisch onmogelijk.
Ondertussen waren er ook nog staten die de tradities voortzetten van het oude Hethitische Rijk. Helaas lukte het ons niet om Karchemis te bereiken (een ingecalculeerde mislukking overigens – we rekenden er niet echt op), maar we bezochten wel het prachtig in een bos aan een meer gelegen Karatepe, de opgraving van Zincirli en het fenomenale Arslantepe. Ook hier leefden de kunstenaars zich uit in mooie stadspoorten en fraaie orthostaten. Ik ga zeker nog eens terug om deze steden te bekijken, met – hopelijk – wat meer kans op succes in Karchemis.
Muzikanten op een Neo-Hethitische orthostaat in Karatepe
Deze zogeheten Neo-Hethitische staatjes bleven, met Aramese en andere invloeden, nog enkele eeuwen bestaan. Wat in Griekenland wel eens wordt aangeduid als de “Dark Ages”, is dat in Turkije beslist niet meer, al zou ik ook weer niet zo ver willen gaan te beweren dat we ons bevinden in het volle licht der geschiedenis.
Eén Neo-Hethiet wil ik nog noemen: Uria, een soldaat die (volgens de Bijbel) in de tiende eeuw in het verre Jeruzalem koning David diende. De vorst werd verliefd op Uria’s echtgenote, Batseba, en stuurde haar man naar het front met een brief aan zijn commandant, waarin de koning opdracht gaf aan zijn commandant om de brenger van de brief aan het front te laten strijden, opdat hij zou sneuvelen. Het is maar één kijkje naar de details van het leven in deze tijd. Ik zou er graag meer hebben, en wie weet wordt in Karchemis, Karatepe, Zincirli of Arslantepe nog eens een stevig kleitablettenarchief gevonden.
Bovenstaande foto is niet de mooiste uit de Livius-collectie. Het beeld staat in het museum van Gordium, even ten westen van Ankara. We bezochten dat deel van Turkije voor het eerst in 2003, toen ik bezig was met de documentatie van mijn boek over Alexander de Grote, en destijds waren de digitale camera’s nog niet zo best. Bij een tweede bezoek stond het beeld niet in de expositie. IJs en weder dienende zal ik echter snel zorgen voor een betere foto, want op de dag dat u dit (in Nederland voorbereide) stukje leest, ben ik opnieuw in Gordium, met een gloednieuwe camera.
Nu maar hopen dat Matar thuis is. Ze is een van de vele Anatolische moedergodinnen, die in dat gebied al sinds mensenheugenis worden vereerd. Er is een beroemd beeldje uit Çatal Höyük, uit pakweg 6000 v.Chr., terwijl we weten dat later “de zonnegodin van Arinna” een zeer belangrijke rol speelde in de cultus van de Midden-Bronstijd. Haar gemaal, “de weergod van Hatti” (een soort Zeus, staand op bergtoppen), was meestal haar ondergeschikte. In de late Bronstijd zouden ze worden vereerd onder de namen Hebat en Teshub.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.