De zwerftocht van de Vandalen

Reliëf met afbeelding van het paleis van Córdoba uit de Vandaalse tijd (Archeologisch Museum, Córdoba)

Een nieuwe donderdag, een nieuw stukje over Een kennismaking met de oude wereld, het handboek van De Blois en Van der Spek dat ik de afgelopen maanden heb becommentarieerd. We zijn inmiddels aanbeland bij de transitie van Oudheid naar Middeleeuwen, en omdat ik momenteel ben in Tunesië, moeten we het maar eens hebben over de Vandalen.

Germaanse en Iberische Vandalen

Het in deze reeks al besproken landkaartje in het handboek suggereert dat de Vandalen vanuit Polen deels naar het zuiden trokken en deels naar het westen. Onze bronnen vermelden bij de groepen die in de vroege vijfde eeuw de Rijn overstaken, inderdaad Vandalen, samen met de Alanen. Ze trokken dwars door Gallië en bereikten [V]Andalusië, waar ze zich vestigden. De handboekauteurs schrijven:

Lees verder “De zwerftocht van de Vandalen”

Etniciteit in de Romeinse Maasvallei

Wijding aan Vihansa (Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel)

Ik blogde gisteren over Al-‘Ula, de oase aan de rand van de antieke wereld. Ik vertelde dat oudheidkundigen het pluriforme karakter van de toenmalige samenleving reconstrueerden aan de hand van het gebruik van diverse talen. Ook de vereerde goden, afkomstig uit de hele regio van Syrië tot en met Jemen, vormden een aanwijzing. Wat geldt voor Saoedi-Arabië, geldt ook voor de andere uithoek van de oude wereld: de Lage Landen. Omdat volgende week in Leiden een expositie begint over de villa’s van Romeins Limburg, gaan we eens kijken in de Maasvallei.

Eerste constatering: na de genocidale campagne waarmee Julius Caesar de Eburonen had uitgeroeid, was het landschap betrekkelijk leeg. Er zullen heus wel wat mensen zijn geweest, maar pollenonderzoek toont dat akkers werden opgegeven en bossen terrein wonnen. Het voorbeeld dat ik ken is Jülich en hoe representatief dat is weet ik eigenlijk niet. Hoe dat ook zij: er was ruimte voor nieuwkomers. En die kwamen inderdaad.

Taal

Ze namen hun talen mee: Keltisch, Germaans en Latijn. Ik heb al eens geblogd over Amaka, wier naam Gallisch lijkt te zijn. (Ik schrijf “lijkt” omdat Xavier Delamarre de naam niet vermeldt in zijn woordenboek.) Je ziet de Gallische taal ook aan de plaatsnamen: Heerlen heette destijds Coriovallum, waaarover ik al eens vertelde dat het “legerplaats” betekent. Een persoonsnaam als Haldavvo is dan weer Germaans.

Uiteraard arriveerden ook mensen die Latijn spraken. Een grafsteen uit Coriovallum vermeldt een legionair van het Vijfde Legioen Alaudae, genaamd Marcus Julius, zoon van Marcus. Wellicht een immigrant uit noordelijk Italië.

De Latijnse plaatsnaam met de grappigste geschiedenis is Cadier en Keer, aan de weg van Maastricht naar Vaals. De naam is afgeleid van Calidarius, “warme baden”, wat suggereert dat er een Romeins badhuis is geweest. Calidarius was in de Late Oudheid een Latijnse enclave in een inmiddels gegermaniseerd gebied. De naam verbasterde tot Kadier, en die naam is blijven bestaan, maar tegelijk liet men in de spreektaal de /d/ vallen en ontstond de vorm Keer. Om een of andere reden is de eerste naam voor de noordelijke helft ingeburgerd geraakt en de tweede naam voor de zuidelijke helft, zodat het dorp zich nu aanduidt met twee versies van dezelfde, ooit Latijnse naam.

Goden

De godenwereld is al even pluriform. De godin Vihansa uit Tongeren draagt, zoals ik al eens aanstipte, een Germaanse naam (vermoedelijk wīga, “strijden” + ansu, “godheid”, dus “krijgsgodin”). Epona is dan weer Keltisch. Het haantje van Burchten waarover ik al eens schreef, is gewijd aan de godin Arcanua, die we het beste kennen uit Groot-Brittannië. En daarnaast is er natuurlijk het gangbare Romeinse pantheon: Jupiter, Mercurius, Kybele, Mars, Hercules, Fortuna, Juno, Diana, Sol, Apollo, Minerva, Isis, Victoria. Het standaardlijstje.

Hoewel?

Overigens is de vraag wat dit alles bewijst. De plaatsnamen gaan vaak inderdaad terug tot de vroegste vestiging. Een naam als “Coriovallum” zegt vermoedelijk wel iets over de vroegste bewoners, waarbij je de vraag kunt stellen of het gaat om Gallischsprekende legionairs van de Povlakte of bondgenoten uit het huidige Frankrijk, of dat de naam is bedacht door een Gallischsprekende bevolkingsgroep die bij een legerkamp woonde.

De persoonsnamen zeggen veel minder. De in Nederland populairste voornamen zijn momenteel Emma (Germaans), Julia (Latijn), Levi (Hebreeuws), Liam (Keltisch Germaans), Luca (Italiaans), Lucas (Latijn), Mila (Slavisch), Noah (Hebreeuws), Olivia (Latijn) en Sophie (Grieks). Toch zal niemand dit opvatten als aanwijzing voor migratie. (Mohammed en Fatima zouden dat wel zijn.) Het enige wat de Romeinse persoonsnamen in Romeins Limburg bewijzen is dat er ooit linguïstisch contact is geweest. Wat we willen weten, is welke talen men werkelijk sprak en schreef. Voor Al-‘Ula weten we dat beter dan voor Limburg.

Godennamen zeggen evenmin veel over de wijze waarop de bewoners zichzelf identificeerden. Iemand die het Romeinse burgerrecht al generaties in de familie had, kan geofferd hebben aan Vihansa. De godennamen bewijzen vooral de pluriformiteit van de Romeinse religie en het kan geen kwaad te benadrukken dat “oosterse” godinnen als Isis en Kybele behoorden tot de top-vijftien van populaire culten in de provincie Germania Inferior.

In een volgend blogje zal ik eens ingaan op het archeologische bewijs voor de identiteiten van de bewoners van de villa’s van de Maasvallei.

***

De expositie Romeinse villa’s in Limburg in het Rijksmuseum van Oudheden begint op 25 april.

Siegfried, held van Nederland

Hagen doodt Siegfried, muurschildering uit Xanten

Een klein berichtje dat gisteren mijn aandacht trok: in Xanten wordt het Siegfriedmuseum (waarover ik wel vaker heb geschreven) bedreigd met sluiting. Nu eet men de soep doorgaans niet zo heet als die wordt opgediend. Vooralsnog wordt sluiting alleen maar onderzocht en museale collega’s uit Bocholt, aan de overzijde van de Rijn, schieten het Siegfriedmuseum te hulp, maar het is toch ietwat verontrustend. Er zijn wereldwijd slechts twee musea gewijd aan het middeleeuwse Nibelungenlied en zijn helden. En straks resteert misschien wel alleen het museum in Worms.

Toegegeven, het Siegfriedmuseum is het Louvre of het Vaticaan niet. Gevestigd in het oude gebouw van het archeologisch museum, is het vrij klein en wat onoverzichtelijk. En het gaat meer over het gebruik – en, zo u wil, misbruik – van de sage dan over de sage zelf. Daarvoor moet u in Worms zijn. Ik had in Xanten de indruk dat de loop er nooit echt in is gekomen. Maar toch. Xanten is wel de stad van Siegfried en de hoofdstad van wat in het Nibelungenlied “Nederland” heet: het noordelijke van twee koninkrijken aan de Rijn. Net als de Zwaanridder, die in zowel Nijmegen als Kleef aan land zou zijn gestapt, behoort tot Siegfried tot het gedeelde Duits-Nederlandse erfgoed. Frankisch, om zo te zeggen.

Lees verder “Siegfried, held van Nederland”

Albiobola, of: het Nachleben van een soepkapel

De stenen waarop “Albiobola” staat vermeld

In 1826 maakte de sloophamer een eind aan het “soeplokaal” van de stad Utrecht. In de volksmond heette het gebouwtje op het Domplein (waar inderdaad soep aan behoeftigen werd verstrekt) de “Soepkapel”. En met reden: het was in de tiende eeuw z’n leven begonnen als “Heilig-Kruiskapel”, later ook wel “Thomaskapel” genoemd, gebouwd van sloopmateriaal van een nog door Willibrord (ca. 700) gestichte kerk. De inmiddels bouwvallige kapel had al eeuwen geen religieuze functie meer en werd nu dus opgeruimd, samen met de brokstukken van het in 1674 ingestorte schip van de Domkerk. Op de plaats waar de laatste stenen van de Soepkapel uit de grond werden gehaald kwam een grote gedenksteen met “Hier stond de Kapel van St. Thomas”.

Het Domplein als public transport hub

Zo’n tachtig jaar later was het Utrechtse openbaar vervoer in een stroomversnelling beland. Het gemeentelijke trambedrijf verving de paardentrams door electrische wagons en riep het Domplein uit tot public transport hub. Nieuwe rails waren nodig, en de gedenksteen lag in de weg. Geen nood: die kon best een stukje verplaatst.

Lees verder “Albiobola, of: het Nachleben van een soepkapel”

Het Teutoburgerwoud: drie perspectieven

Kalkriese, waar sporen zijn gevonden van de slag in het Teutoburgerwoud

Wat er in een antieke tekst staat: het is maar hoe je gewend bent te lezen. Een archeoloog leest anders dan een classicus, die weer anders leest dan een oudhistoricus. Ik bedoel nu niet dat de classicus de tekst leest in de originele taal en nuanceringen herkent die zijn collega’s niet zien. Het gaat me om een wezenlijker punt. Ik zal het illustreren met een voorbeeld uit de Romeinse geschiedschrijver Tacitus.

In zijn Annalen, gepubliceerd rond 120 na Chr., blikt hij terug op de regering van keizer Tiberius, een eeuw daarvoor. Generaal Germanicus was bezig met enkele expedities om de veldtekens te heroveren die de Germanen hadden buitgemaakt tijdens de slag in het Teutoburgerwoud:

Ze waren nu niet ver van het Saltus Teutoburgiensis waar, naar men zei, de overblijfselen van Varus en zijn legioenen nog onbegraven lagen.noot Tacitus, Annalen 1.60.3.

Lees verder “Het Teutoburgerwoud: drie perspectieven”

De Matres

De Aumenahenische Matres (Römisch-Germanisches Museum, Keulen)

Tot de vele dingen uit de oude wereld waarover we nagenoeg niets weten, behoort ook de religie van de mensen die in de Romeinse tijd woonden in de Lage Landen. We hebben honderden hypotheses maar ze zijn nauwelijks toetsbaar. Vaak komt het neer op eclecticisme: we nemen iets dat we weten over de Noordse goden en projecteren dat maar op de Germanen die hier ooit hebben gewoond, alsof er tussen de eerste optekening van de Edda en de Franken niet een eeuw of zeven, acht zit. Over de periode die eraan voorafgaat hebben we het maar niet eens. Ik bezondig me er ook aan, zoals wanneer ik Wieland de Smid leg naast een Germaans voorwerp, maar het voelt ongemakkelijk.

En toch. Er zijn wel veel reliëfs bekend met afbeeldingen van de drie matres of matronae (beide woorden betekenen “moeders”). Zulke reliëfs komen niet alleen uit het Rijnland, maar ook uit Gallië, Noord-Spanje en de Povlakte. Anders gezegd: de regio van de La Tène-cultuur. Dat duidt eerder op een Keltische dan een Germaanse oorsprong en dat is alvast iets dat we weten kunnen. Er zijn twee concentraties van deze monumenten: enerzijds de Povlakte, anderzijds het gebied aan de Neder-Rijn waar de Ubiërs leefden.

Lees verder “De Matres”

Foto’s van Bodi in Bonn

Glaswerk zoals dat in zesde-eeuwse elitegraven werd meegegeven. Dit schitterende stuk komt uit een graf in Nettersheim.

Ik bromde gisteren dat fotografie op de Bodi-expositie niet was toegestaan. Dat stelde me een beetje teleur. Een expositie die ik anders zeker een 10 zou hebben gegeven, kreeg nu 9. Eén reden is dat ik drie-hoog woon en dientengevolge niet beschik over een tuin om een geldboom op te kweken. Een treinkaartje van €151,80 is voor mij veel geld en dan is het een tikje teleurstellend als ik thuiskom zonder foto’s. De persmap, die er natuurlijk wel is, bood niet wat ik u had willen tonen.

Belangrijker dan mijn persoonlijke bekommernis is dit: de beste reclame voor een expositie is dat u en ik erover praten. “Kijk eens op deze foto wat een mooi glaswerk daar in Bonn is te zien!” Fotografie is in het belang van de bezoeker, die er met anderen over kan praten, in het belang van het museum, dat bezoekers trekt, en in het belang van de oudheidkunde zelf, die groter bereik krijgt.

Lees verder “Foto’s van Bodi in Bonn”

Bodi in Bonn

Bodi’s gouden ring (foto: L. Kornblum. © LVR-LandesMuseum, Bonn)

Ik ging naar Bonn om daar Bodi te zien. Ik zag Bodi. Een laatantieke krijger uit het Rijnland, begraven in Bislich, recht tegenover Xanten aan de Rijn. Een tijdgenoot van de geschiedschrijver Gregorius van Tours, die hem zou hebben aangeduid als een Frank. De grafheuvel van Bodi is in 1972 gevonden op een begraafplaats waar nog 900 mensen lagen. Aan de locatie te zien was zijn graf, dat al was geplunderd in de Middeleeuwen, erg belangrijk; de meeste andere graven waren simpeler. We kennen de naam van Bodi omdat die te lezen stond op een gouden zegelring die de plunderaars hadden laten liggen. Deze krijger was geletterd.

Of presenteerde zich als geletterd. Wat zou het zijn? Daar kun je een redenering over opzetten. Dan veranderen depotvoorwerpen in wetenschappelijke aanwijzingen, dan zie je een puzzel ontstaan en dan wordt het interessant. Het Rheinisches Landesmuseum heeft aan zulke puzzels een expositie gewijd. Het gaat daarbij niet, zoals de naam van de tentoonstelling suggereert, om Das Leben des Bodi, maar in de eerste plaats om de reconstructie van dat leven en in de tweede plaats om de betekenis van dat leven. En het gaat om vragen, niet om antwoorden.

Lees verder “Bodi in Bonn”

Kimbren en Teutonen

Helmen uit de Deens Bronstijd (dus te oud om Kimbrisch te zijn) (Nationaal Museum, Kopenhagen)

Aan het einde van de tweede eeuw trokken de Kimbren en Teutonen dwars door Europa. Ik noemde ze vorige week, toen ik vertelde dat Marius ze uiteindelijk had verslagen. Maar waar kwamen ze vandaan? Die vraag is verwant met de vraag wie ze waren. De naam Teutonen is Germaans en betekent zoiets als “het volk”. Dat past goed bij het beeld dat we hebben van een grote groep mensen die op drift zijn geraakt: een samenraapsel van ontheemden. De naam Kimbren is wel in verband gebracht met een Germaans woord *himbra-, dat “bewoners” betekent, wat best waar kan zijn. In elk geval vertrokken ze van Jutland, waar een eeuw later nog Kimbren woonden. Kortom, we lijken te maken te hebben met grote groepen noordelingen die, op zoek naar een beter leven, naar het zuiden trokken.

Lees verder “Kimbren en Teutonen”

Gaius Marius

De zogenaamde “Marius” (Glyptothek, München)

Op donderdag blog ik meestal over het handboek van De Blois en Van der Spek, Een kennismaking met de oude wereld. Soms heb ik commentaar, soms vat ik samen, soms breid ik uit, zoals toen ik het had over Jugurtha of over de hervormingen die Tiberius en Gaius Sempronius Gracchus hadden voorgesteld.

De aanhangers van laatstgenoemde waren in opdracht van Lucius Opimius gewelddadig opgeruimd en de boodschap was duidelijk: wie een rol van betekenis wilde spelen in de Romeinse politiek, had gewapende steun nodig. In de komende decennia zouden in snelle opeenvolging, met toenemende agressie en met afnemende legitimiteit een half dozijn politici de top bereiken. En een voor een kwamen Gaius Marius, Lucius Cornelius Cinna, Lucius Cornelius Sulla, Pompeius de Grote, Julius Caesar en Marcus Antonius ten val.

Lees verder “Gaius Marius”