De niet zo grote volksverhuizingen

(klik=groot)

Het landkaartje hierboven circuleert in allerlei varianten op het internet. Het is ook te vinden in allerlei boeken. Steeds opnieuw een akelig grote hoeveelheid pijlen, die allemaal staan voor een akelig grote hoeveelheid barbarenstammen die West-Europa bedreigen. Dat beeld is de akelige erfenis van het akelige negentiende-eeuwse idee, alleen nog verdedigd door de Leidse historicus Rutte, dat het West-Romeinse Rijk ten onder zou zijn gegaan ten gevolge van de Grote Volksverhuizingen.

Niemand gelooft dat nog. Daarvoor hebben serieuze historici, van Pirenne tot Meier, voldoende serieus onderzoek naar gedaan. Maar dit kaartje van de Grote Volksverhuizingen blijft maar terugkomen. Het heeft nu eenmaal het voordeel van de eenvoud. Het klopt echter voor geen meter. Voor geen centimeter zelfs.

Lees verder “De niet zo grote volksverhuizingen”

It Belongs in a Museum

Frankische schijffibula (Rheimisches Landesmuseum, Bonn)

Mooi hè, deze broche. Ik fotografeerde haar in het Rheinisches Landesmuseum in Bonn. Het voorwerp is gevonden bij Wezel, tegenover Xanten aan de Rijn, en komt uit een vrouwengraf uit de Merovingische tijd. Afgezien van deze gouden broche – de technische term is “schijffibula” – was er ook een ring, een goudstuk dat als hanger werd gebruikt, een koperen armband, een gordel en een doosje waarin een amulet had gezeten. Dat was er niet, dus niet alle voorwerpen zijn geborgen.

In elk geval: de overledene was een chique Frankische dame. Dat blijkt natuurlijk vooral uit de broche, die is gemaakt met een goudsmeedtechniek die bekendstaat als granaat-cloisonné. Als ik het goed begrijp werden daarbij draadjes over de schijf gelegd en vastgesoldeerd, waardoor kleine hokjes ontstonden, die vervolgens werden gevuld met stukjes glas, granaat en andere mineralen. Ik weet niet of ik het helemaal correct uitleg maar de reageerpanelen staan voor u open.

Lees verder “It Belongs in a Museum”

Traditionskern

Frankische mantelgesp (Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel)

Ik ben al weken bezig met het lezen van de Getica van de Byzantijnse auteur Jordanes, een tekst over de geschiedenis van de Goten waarvan onlangs een mooie en goed ontvangen becommentarieerde vertaling is verschenen van de hand van de Gentse oudheidkundigen Peter Van Nuffelen en Lieve Van Hoof. Er is een hoop over te zeggen, zoals dat de tekst teruggaat op een ouder origineel. Of dat ze begint met verhalen over de vroege geschiedenis van de Goten, die ooit hadden gewoond op “Scandza”, een eiland tegenover de Weichsel, onder leiding van een koning Berig. Er volgen beschrijvingen van migraties naar en langs de Weichsel naar Skythië, waar ze leefden onder een koning Filimer, en vervolgens naar Mysië, Thracië en Dacië. Daarvandaan barstten de Visigoten en Ostrogoten later het Romeinse Rijk binnen.

Oorsprongsgeschiedenis

Dit is een oorsprongsgeschiedenis waarvan we er meer kennen. Een ander voorbeeld is de Geschiedenis van de Franken van Gregorius van Tours. En weer een ander voorbeeld is de Geschiedenis van de Langobarden van Paulus de Diaken. En of het nu gaat om Goten, Franken of Langobarden, ze bewegen allemaal van de randen van de aarde naar de Mediterrane wereld. We hebben diverse van zulke geschiedwerken en ze bevatten allemaal dezelfde curieuze mengeling van bijbelse geschiedenis, citaten uit Griekse en Romeinse auteurs, én eigen tradities van de volken.

Lees verder “Traditionskern”

De Germanen in Bonn

Vorige week bezocht ik de tentoonstelling “Germanen. Eine archäologische Bestandsaufnahme” in het Landesmuseum in Bonn. De organisatoren nemen het begrip “Germanen” ruimtelijk breed: ze behandelen niet alleen de antieke bewoners van de Noordduitse Laagvlakte (de zogeheten Jastorfcultuur), maar ook Scandinavië en de Przeworskcultuur uit Polen. Dat ze de netten hiermee niet té wijd werpen, zie je goed als je kijkt naar bijvoorbeeld de producten van de edelsmeden. Het met dieren versierde beslag van ceinturen was overal hetzelfde.

Germanen in Germanië

Aan de andere kant hanteren de organisatoren chronologisch een juist wat minder ruim Germanenbegrip. Ze tonen vooral de eerste vier, vijf eeuwen van onze jaartelling. De periode van de Grote Volksverhuizingen ontbreekt natuurlijk niet maar is ondergeschikt. Logisch ook, want de verhuizende mensengroepen droegen weliswaar de namen van oude Germaanse etnische verbanden, maar waren feitelijk een bonte menigte van velerlei herkomst. Ze assimileerden snel en zijn archeologisch niet te onderscheiden van hun Romeinse tijdgenoten. Al met al behoorden de migranten meer tot de Mediterrane dan tot de Germaanse wereld. Ze blijven in Bonn daarom wat op de achtergrond.

Lees verder “De Germanen in Bonn”

Dobbelende Germanen

Speelbord uit Vimose

De Germanen, die verdobbelden hun vrouwen: ik weet niet waar het idee vandaan is gekomen, maar het lijkt een misverstand dat is ontstaan door een passage uit TacitusGermania. Die passage is overigens al bizar genoeg. Hier is ze, vertaald door Vincent Hunink:

Dobbelen doen de Germanen, wonderlijk genoeg, nuchter en als iets ernstigs. Met zoveel fanatisme in winnen of verliezen dat ze als alles is verspeeld bij de laatste en uiterste worp hun vrijheid en lichaam inzetten. De verliezer gaat vrijwillig in slavernij: hoe jong ook, hoe sterk ook, hij laat zich dan boeien en verkopen. Zo ijselijk consequent kan men zijn in iets verkeerds. Zelf spreken ze van “erezaak”. Zulke slaven verhandelt men, om ook zelf de smaad van zo’n zege kwijt te raken. (Tacitus, Germania 24)

Lees verder “Dobbelende Germanen”

Het werk van Wieland

Schildknop uit Gommern

Een van de bekendste figuren uit de Germaanse sagen is de smid Wieland, die de diverse soorten metaal adembenemend knap kon bewerken. Volgens een van de bekendste verhalen, opgenomen in de Lied-Edda, waren zijn beenspieren doorgesneden om te verhinderen dat hij het hof van zijn koning zou ontvluchten; het motief van de hinkende smid is natuurlijk ook bekend uit de Griekse verhalen, waarin de god Hefaistos mank loopt.

Wieland neemt wraak door de twee zonen van de vorst te doden, sieraden van hun lichaamsdelen te maken, ’s konings dochter te verkrachten en na dit geweldsexces à la Daidalos weg te vliegen. (Het verhaal eindigt met woorden waarin de prinses, die een ongewild kind zal baren, haar onmacht benoemt.) Er zijn andere verhalen, ook vanaf het Europese vasteland, en ook afbeeldingen, zoals de Steen van Ardre.

Lees verder “Het werk van Wieland”

Hypothese en hulphypothese

Gezichtsmasker van een Romeinse helm, gevonden te Kalkriese

Niet ver ten noorden van Osnabrück ligt het dorpje Engter met daarnaast een plek die Kalkriese heet. Archeologen hebben daar een enorme hoeveelheid Romeinse militaria aangetroffen, gelegen tussen een moeras en de resten van een aarden wal op een heuvel. Wie op een landkaart van oost naar west kijkt, ziet de vondsten in een soort rechte lijn liggen tot hij aankomt bij het smalle stuk tussen wal en moeras. Daarvandaan waaieren de vondsten in twee richtingen uit: naar het noordwesten en naar het zuidwesten.

Engte

Al jaren wordt deze plek geassocieerd met de Slag in het Teutoburgerwoud in het najaar van 9 na Chr. De Romeinen kwamen uit het oosten, moesten hier langs het moeras en werden vanachter de wal bestookt door Germaanse krijgers. De legertros viel uiteen: een groep ging naar het noordwesten, de andere naar het zuidwesten. De vondsten duiden op de aanwezigheid van voetvolk, ruiters, administratief personeel en vrouwen. De naam “Engter” is een letterlijke vertaling van het eerste woord van Saltus Teutoburgiensis, want saltus betekent niet alleen “woud” maar ook “weide”, “pas” of (in dit geval) “engte”. Het Teutoburgerwoud is dus geen woud en pollenonderzoek heeft bevestigd dat er weinig bosvegetatie was.

Lees verder “Hypothese en hulphypothese”

Gustaf Kossinna (2)

Hallstatt-voorwerpen uit de Elzas (Palais Rhodan, Straatsburg)

Gustaf Kossinna, over wie ik zojuist al blogde, zou tegenwoordig gelden als een van de grootste archeologen aller tijden, als zijn opvattingen verder hadden gestaan van die van de Nazi’s. Het was in zijn tijd gebruikelijk aan te nemen dat niet alleen de Germanen, maar ook de sprekers van de Proto-Indo-Europese taalfamilie afkomstig waren van de Noord-Duitse Laagvlakte. De Germanen stonden daarom het dichtst bij de oorsprong en bezaten daardoor een etnische zuiverheid die elders afwezig was. Zo was Brittannië door invasies van allerlei volken (Belgen, Romeinen, Vikingen, Normandiërs) verworden tot een etnische smeltkroes, terwijl in Gallië Keltische, Romaanse en Germaanse elementen samenkwamen. De Germanen waren daarentegen raszuiver gebleven. Dacht men.

Nobele Germaanse wilden

Hun raszuiverheid maakte – nog steeds volgens Kossinna – de Germanen biologisch superieur. Bovendien hadden ze een superieure taal, die hen in staat stelde creatiever te zijn dan andere volken: een eigenschap die tot dan toe meestal was toegeschreven aan de Grieken. Wie met de nobele Germaanse barbaren contact maakte, meende Kossinna, raakte daardoor verrijkt.

Lees verder “Gustaf Kossinna (2)”

Gustaf Kossinna (1)

Kossinna

In de dagen van Schliemann en zijn jongere tijdgenoot Montelius zou niemand de grens tussen klassieke en prehistorische archeologie hebben kunnen trekken. Er was nog zo veel onbekend, de methoden waren nog nieuw en in feite bestond de archeologie als wetenschap nog niet. Er waren hooguit wat aanzetten daartoe. Geleidelijk aan kozen sommige onderzoekers voor samenwerking met de classici en de oudhistorici; zij gingen hun materiaal presenteren op een gevaarloze wijze, ermee tevreden een hulpwetenschap te zijn waar classici iets aan hadden. Ik blogde er al over.

Er waren er die zich verzetten tegen het huns inziens overdreven belang dat werd gehecht aan Griekenland en Rome. Eén zo’n criticus was de Duitser Gustaf Kossinna (1858-1931), die meende dat de originaliteit van Griekenland en het oude Nabije Oosten systematisch werd overschat. Het werd tijd, vond hij, om de noordelijke volken de plaats te geven die ze verdienden. Daarom stichtte hij in 1909 te Berlijn het Deutsches Institut für Vor- und Frühgeschichte, dat niet veel later werd omgedoopt tot Institut für Deutsche Vor- und Frühgeschichte. Al voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog waren in Frankrijk en Engeland vergelijkbare instituten voor de nationale archeologie opgericht.

Lees verder “Gustaf Kossinna (1)”

Clerinx over de Romeinen in de Lage Landen

Ik ken de Vlaamse wetenschapsjournalist Herman Clerinx persoonlijk; de laatste keer dat ik hem sprak was bij een persconferentie in Tongeren waarbij een vloektabletje werd gepresenteerd. Als de huidige lockdown voorbij is, hoop ik weer eens met hem te lunchen en te luisteren naar de vele nieuwtjes die hij te delen heeft. Want Herman weet alles.

Zijn boeken zijn dan ook geweldig, zoals zijn boek over de Trechterbekercultuur – u mag ook hunebedbouwers zeggen – en zijn navertelling van de Keltische verhalen. In mijn reeks “Zit een oudheidkundige met de rug naar een boekenkast” haal ik Clerinx’ boek Romeinse sporen tevoorschijn. Er is veel te prijzen, want behalve het verhaal van de Romeinse aanwezigheid in de Benelux biedt hij ook een bezoekersgids voor de vele plekken waar Romeins erfgoed te zien is.

Lees verder “Clerinx over de Romeinen in de Lage Landen”